Ik vind...

Teneinde maagzweren, bedwateren, ongecontroleerde woede-aanvallen en overige ongemakken te voorkomen, heb ik besloten om mijn frustraties, ergernissen en andere opkomende gedachten te verwoorden. Kortom: volg Maarten, columnist!

Columns


Verdwenen auto-geluiden
Ik vind...02-01-2023

Verdwenen auto-geluiden

Mijn ogen zijn momenteel in revisie wegens staar, maar m´n gehoor geef ik op de schaal van één tot en met tien een negen plus. Reden waarom ik als fervent fietser op rustige wegen nooit over mijn schouder achterom keek alvorens linksaf te slaan. Zou een auto naderen, dan had ik deze bijtijds gehoord.
Ik schrijf ´keek`. Verleden tijd dus. Want sinds enige weken draai ik mijn hoofd wèl om.
Op een mooie zondagmiddag pedaleerde ik het buitengebied in en besloot een weg naar links te nemen. Waar de prikkel vandaan kwam weet ik niet, maar ik kneep eerst in de remmen en wendde mijn blik naar achteren. Een paar tellen later zoefde een auto geluidloos langs me. Sinds dat moment geloof ik weer in engelbewaarders.
Inderdaad: elektrisch aangedreven, die wagen. Je hoort hooguit wat bandengeruis. Toch een aspect om als verkeersdeelnemer rekening mee te gaan houden. Zeker omdat de brandstofslurpers eveneens steeds stiller worden.
Moderne auto´s lijken allemaal op elkaar, zo wordt vaak geklaagd. Je moet naar het logo kijken om het ene van het andere merk te kunnen onderscheiden en herkenning aan de hand van het motorgeluid zit er ook niet meer in.
Mijn broertje en ik hadden medio jaren zestig een spelletje bedacht. Ons ouderlijk huis lag aan een doorgaande weg. We gingen op de stoep zitten en een van ons beiden moest zich omdraaien en ten overvloede de handen voor de ogen houden. Telkens als een auto passeerde vroeg de ander: “Welk merk?”
Vaak was het bingo. Dankzij de karakteristieke motorgeluiden. Zoals het tweetakt-gepruttel van de DKW. Het geroffel van de VW´s en gebrul van grotere broer Porsche. De eveneens luchtgekoelde en luidruchtige boxers van DAF en 2CV waren duidelijk van elkaar te onderscheiden. Dan had je nog de ronde, grommende sound van de V4 van de Ford Taunus, die ook in de Saab werd geplaatst. Als een Mercedes met diesel passeerde hoorde je een landbouwtractor. De Opel Kadett zoemde soepeltjes. Dat gold ook voor de Renault 4, maar dan een half octaaf lager. De Simca 1000 met motor achterin produceerde een wat snerpend geluid. De Mini (die heette toen óf Morris óf Austin) klonk nogal venijnig. Als eens een Amerikaan voorbij kwam was dat meestal een Chevrolet en die bood het diepe, sonore gedreun van een achtcylinder. Af en toe meende ik Formule 1-kabaal te horen, maar dat kwam dan van een auto met doorgeroeste uitlaat. De APK bestond nog niet. Vandaar.
Als aan een kind uit de generatie van mijn pa en ma werd gevraagd een trein na te doen, dan deed het: “Tsjoeketsjoeke”. Nu hoor je als treinreiziger zelfs het jarenlang vertrouwde ´kedeng-kedeng´ niet meer. Fluisterstil vervoer dus.
Volwassenen die kleine kinderen onderschatten wilden wel eens quasi-enthousiast roepen: “Kijk schatje, daar gaat een toet-toet!” Zelf imiteerde ik een auto graag aldus: “Vrrroemmm…vrrroemmm!” Natuurlijk met veel spuugspetters.
Uit nieuwsgierigheid zou ik vandaag graag een kind willen opdragen: “Doe eens een auto na.”
Ben benieuwd!

© Maarten Brorens
Dansen op de vulkaan
Ik vind...03-04-2020

Dansen op de vulkaan

Twee duiven op mijn balkon. Hij maakt haar met gezwollen borst luid koerend het hof en zij speelt het spelletje ´hard to get´ door af en toe even op te fladderen. Ik tik op het raam en roep: “Hallóóóhhh…social distancing…flatten the curve…!” Zij trippelt weg en hij kijkt me aan met een blik van ´Heb ik iets van je aan of zo?´ Ze hervatten hun ritueel.
Eigenwijze donders! Ik ga boodschappen doen.
Zigzaggend loop ik over straat. Angstvallig spiedend, iedereen in de gaten houdend. Lijkt wel een sketch uit een satirisch TV-format. Opletten en afstand houden! Daar komt weer iemand mijn richting uit. Precies op het midden van de stoep. Aanvankelijk wil ik met stemverheffing tegen hem zeggen: “Wilt u even opzij gaan, alstublieft!”. Ik kies voor een alternatief en stap op de rijbaan, tijdens het passeren checkend of onze onderlinge afstand minstens anderhalve meter is. Terug op het trottoir hoor ik blaffend gehoest! Ik kijk over mijn schouder en zie hoe een paar meter achter me het elleboog-advies genegeerd wordt. Veiligheidshalve steek ik direct de straat over en word tegemoet gekomen door een gearmd stel. Ik knik vriendelijk en realiseer me even later tot mijn schrik dat we elkaar op slechts armlengte voorbij liepen.
Begin ik nu smetvrees te ontwikkelen? Daar had ik een paar weken geleden nog geen last van. In een verlaten avondlijke straat kwam ik plots een oude liefde tegen, veertig jaar niet gezien of gesproken. We struikelden over elkaars onafgemaakte zinnen, half geformuleerde vragen en onderbroken verhalen. Er is zóveel bij te praten. Na drie kwartier noopte de kou ons tot afscheid. Ik omhelsde haar, zij pakte mijn hand en drukte en haar wang tegen mijn mond. Op een wolk dreef ik naar huis.
Ik ben op weg naar de supermarkt. Het horecaplein van de stad oogt naargeestig, als een verlaten filmdecor. Bordkartonnen gevels en vensters als onheilspellend duistere gaten.
De winkeldeuren schuiven als altijd automatisch open. Da´s mooi. Hoef ik die in ieder geval niet aan te raken. De luidsprekers in het plafond trakteren me op Don´t You Worry ´Bout a Thing door een vrolijke Tori Kelly, gelijk het orkest dat op de zinkende Titanic door bleef spelen. Was Vluchten Kan Niet Meer met Jenny Arean en Frans Halsema nu niet toepasselijker geweest? Gelukkig, er ligt nog een halfje bruin voor mij. Bij het vriesvak staat een man met een uitpuilende kar. Ik voel dat ik cynisch word. Heb eens gehoord dat het Romeinse Rijk aan decadentie ten onder is gegaan. Hij lucht zijn hart bij een vrouw met vijf grote pakken koffie in haar mandje: “Die onzin allemaal. Het is gewoon bangmakerij. Als het straks voorbij is vragen we ons allemaal af waar we ons druk om hebben gemaakt!” Dan volgt een scheldpartij op onze regering, terwijl de mevrouw instemmend knikt. Ondertussen denk ik aan een Duits spreekwoord: `Gegen Dummheit kämpfen Götter selbst vergebens`. Vervolgens schrik ik van deze gedachte met haar zweem van arrogantie. Wie weet in deze periode wél wat juist is? Ik twijfel en iemand ergens diep in mij hoopt dat die meneer gelijk krijgt. Misschien heeft hij dat inderdaad. Of niet. Gezien de actuele realiteit het laatste, vrees ik.
Dan gaat mijn telefoon. Een goeie vriend. Na zijn mededeling sluit hij af met een Corona-mop. Vorige week had ik al besloten dat grappen over dit thema nu niet meer gepast zijn, maar ik schiet in de lach en voel me even bevrijd. Het lucht op.
Wijn in de aanbieding! Ik grijp een fles en probeer me te verheugen op vanavond. Gewoon een comedy op Netflix met een goed glas. Misschien wel twee. Of drie. Vooruit: dansen op de vulkaan!

© Maarten Brorens
Mijn eerste moshpit
Ik vind...12-08-2018

Mijn eerste moshpit

Pinkpop 2005 in Landgraaf. Het was een mager bezocht festival, dus ik kon me gemakkelijk vooraan bij het podium nestelen. Was in afwachting van de Nederlandse act Beef. Had wel zin in een beetje relaxte reggea. Lekker zonnetje, pilsje erbij.
De gitarist kwam als eerste het podium op. Bandana om het hoofd, woeste blik, gespierde Delftsblauwe armen. Hij sloeg bij wijze van soundcheck een eerste akkoord aan. Dat daverde snoeihard het terrein over. Ik dacht: “Wat moet dit voor reggea worden?”
Informeerde even om me heen en kreeg te horen: “Beef staat op een ander podium!”
Wegkomen om alsnog Beef te checken lukte niet meer. De band had op orkaanvolume ingezet en ik bevond me in een kluwen springende, rennende, duwende en woest met armen en benen zwaaiende fans. Had al heel snel in de gaten dat de enige overlevingskans was: meedoen, goed uitkijken en je hoofd beschermen. Begon het zelfs leuk te vinden! Die tactiek kwam me goed van pas toen de zanger de Braveheart-pit aankondigde. Ook wel de Wall of Death genoemd, zoals ik later vernam. Twee mensenmassa´s die keihard naar elkaar toe rennen.
Daar kwam ik ook ongehavend uit tevoorschijn, maar tijdens het laatste nummer haalde ik toch opgelucht adem. Ik voelde hier en daar wat beurse plekken, maar de schade was beperkt. Echterrr…een paar seconden later kreeg ik een enorme dreun tegen mijn hoofd, veroorzaakt door de harde hak van een legerlaars. Er passeerde namelijk een crowdsurfer op twee meter hoogte. Dus tóch nog een pijnlijke buil.
Dit was mijn kennismaking met de hardcorepunk van Sick Off It All uit Queens, NY. Ik ben ze een beetje blijven volgen. Sympathieke jongens, goeie muziek.
Een vriend van mij - verknocht aan old skool folk in kleine kroegjes - vroeg me eens: “Wat is dat nou eigenlijk, een moshpit?”
Als ervaringsdeskundige legde ik geduldig uit: “Ehh…ja…ehh…hoe zal ik het zeggen…het ziet er uit als een massale knokpartij, maar het is in feite een soort groepsdans.”

© Maarten Brorens
Geluk zoeken
Ik vind...11-03-2018

Geluk zoeken

Kláár! Zojuist de WC-pot een goeie beurt gegeven. Uitgesteld karwei, maar was nu toch ècht nodig. Het witte glazuur glimt me tegemoet en ruikt als een roosje. Ik ben tevreden en voldaan. Bekijk het resultaat nog eens en voel me gelukkig.
Meteen denk ik aan een schrijfster die ik sprak kort na het verschijnen van een van haar romans waarin de zoektocht naar geluk centraal staat. “Wat is volgens jou geluk?”, vroeg ik en zette me schrap, want ik verwachtte een antwoord vol wollige citaten uit boeken van filosofen, wijsgeren en goeroes.
Ze zei: “Vorige week heb ik in mijn eentje de muren van mijn slaapkamer geverfd in een frisse kleur. Ik was ontzettend trots op mezelf. Een paar keer per dag liep ik naar boven en ging de kamer binnen om even te kijken. Dan voelde ik me gelukkig.”
Hoe simpel kan het zijn? Maar om nu elk uur de deur van mijn toilet open te trekken en met glanzende ogen naar de kakdoos te staren? Och, waarom niet? Ik trakteer mezelf op koffie met twee spritsen omdat ik het verdiend heb en denk ondertussen aan mijn moeder die tegen me zei als ik sikkeneurig was: “Man, ga wat dóén!”
Geluk is vluchtig en fragiel. De Vlaamse auteur Hugo Claus had dat door: “Geluk dat is ook zo´n woord. Op het moment dat je het uitspreekt heb je het al niet meer.”
Een arts vertelde me eens: “Men wil tegenwoordig de hele dag honderd procent gelukkig zijn. Lukt dat niet, dan vragen ze op eisende toon aan mij doorverwijzing of een pilletje. Alsof je geluk kunt claimen. Je af en toe niet gelukkig voelen en daarmee om leren gaan hóórt gewoon bij het leven.”
Een goeie vriend van mij was ziek. Chronisch. Hij overleed op jonge leeftijd. Soms stond hij plotseling bij me aan de deur met een stralend gezicht: “Vandaag voel ik me goed! Zullen we wat leuks gaan doen?” Hij werd wel eens kwaad op me, als ik chagrijnig was en zeurde over futiliteiten.
Tsja, nu denk ik ineens aan miljoenen mensen die getraumatiseerd op de vlucht zijn voor oorlog, geweld en natuurrampen, die kinderen en geliefden hebben verloren, die dreigen om te komen van honger en dorst. Hoe zouden ze reageren als ik hen vertel dat verwende en in vrede levende westerlingen dure glanzende tijdschriften kopen met ellenlange verhalen vol tips om je gelukkig te voelen? Dat we genoeg tijd hebben om daar uren over na te denken en te leuteren. Dat ik in de krant een oproep tegenkom om een verhaal te schrijven over geluk en dan op mijn gemak achter de PC ga zitten in de veilige wetenschap dat vandaag geen bom op mijn hoofd valt en de belangrijkste keuzevraag van de dag is: “Wat eten we vanavond?”
Na het toetje kom ik op TV in een discussie terecht. Getergd vraagt iemand hoe het in hemelsnaam mógelijk is dat zoveel ´gelukzoekers´ worden toegelaten in ons land.

© Maarten Brorens
´Op reis´ met de View-Master
Ik vind...16-09-2016

´Op reis´ met de View-Master

Er was eens - héééél lang geleden - een tijd waarin mijn wereld klein en overzichtelijk was. Thuis hadden we geen TV, wèl radio. De computer bestond alleen in sciencefiction stripverhalen. Games speelden we op kartonnen borden, met z´n allen gezellig rond de grote tafel. Per trein naar opa en oma 20 kilometer verderop was een verre reis. De enige virtual reality-ervaring die ik af en toe beleefde bestond uit flakkerende beelden in een donkere bioscoopzaal.
In die tijd maakte ik als knaapje van een jaar of zes kennis met het fenomeen VIEW-MASTER.
Nu moet je weten dat een tante van mij jarenlang werkte op een grote boot. Neen, geen cruiseboot, maar een passagiersboot. Vliegen was peperduur. Wie naar Amerika, Australië of Afrika wilde nam de boot. Mijn tante kwam dus wel eens ergens.
Op een dag drukte ze mij een soort verrekijker in de handen.
“Wat is dit?”, vroeg ik.
“Dat is een View-Master!”
Toen ze dat laatste uitsprak, klikte ze een rond kartonnen kaartje met piepkleine dia´s bovenin het apparaat. “Kijk maar. Dan zie je waar ik geweest ben. Ga maar eens voor het raam staan.”
Ik zette het ding aan mijn ogen en tante draaide mijn hoofd in de richting van het daglicht. Meteen kreeg ik een opgewonden gevoel in mijn buik. Ik stond midden in een optocht met donkere mensen die bont en kleurrijk uitgedost waren en breed lachten van plezier. Het voelde alsof ik er zelf was, bijna echt. Tante klikte een hendel naar beneden en daar kwam een muziekkorps aan. Ik kon bij wijze van spreken de trommels en trompetten aanraken.
“Knijp eens één oog dicht.”, zei tante. Ik deed het en wèg was de betovering. Nu zag ik gewoon een foto, meer niet.
Stereofoto´s, zo werden ze genoemd. Ik raakte eraan verslingerd, aan die driedimensionale wereld. Op reis door thuis te blijven. Tante´s View-Master liet me zwerven langs de schreeuwende neon van Las Vegas, liet me flaneren over mondaine boulevards aan de Middellandse Zee, liet me huiveren op smalle bergpassen, liet me oog in oog staan met kangaroo´s, liet me getuige zijn van bloederige stierengevechten, liet me duizelig worden van de drukte in Manhattan.
Nu heb ik inmiddels de meeste van de plekken waar de View-Master me heen bracht zelf bezocht. Ik maakte het allemaal live mee en vond het wel leuk, maar niet spectaculair. Het was doorgaans ´gewoon´ of vanzelfsprekend. Ja, een mens is snel blasé.
Tante heeft de View-Master met alle plaatjes keurig bewaard, in een schoenendoos. Zo bleek toen ik er vorige maand nog eens naar vroeg. Ik zette het ding aan mijn ogen en hup! daar waren ze weer, de kriebels in mijn buik. Rats-klak! Rats-klak! Rats-klak!
“Laat je koffie niet koud worden!” De stem van tante rukte me na een kwartier uit mijn droomwereld.
Bizar, dat virtual reality meer indruk maakt dan levensechte realiteit.

© Maarten Brorens
´Transitie als traditie´
Ik vind...09-08-2015

´Transitie als traditie´

Voor alle duidelijkheid: ik vind ´transitie´ een verschrikkelijk woord. Dit hoort thuis in het dikdoenerige vocabulaire van ambtenaren en architecten die het ook hebben over ´de urbane ruimte´ indien ze gewoon de stad bedoelen en koffie drinken bij de buren omschrijven als ´sociale cohesie´.
De uitdrukking ´transitie als traditie´ hoor ik regelmatig opduiken als gesproken wordt over de voormalige Limburgse mijnstreek. Nu is dat dan eigenlijk tóch raak geformuleerd. Als er één regio in Nederland is, die permanent in veel opzichten aan transitie, verandering onderhevig is, dan is het deze wel. Vooral dank zij de snelle opkomst en nog snellere teloorgang van de mijnindustrie.
Letterlijk onder de rook van Staatsmijn Maurits in Geleen, daar groeide ik op. Een van mijn vroegste herinneringen is dat ik rond 1960 aan de hand van mijn moeder over een weiland wandelde, waar op dat moment een fancy fair plaatsvond. De opbrengst was bestemd voor de bouw van een kerk. Die kwam er ook. Op dat grasveld, een paar jaar later. Imposant, strak gelijnd, veel glas, met een vrijstaande, betonnen klokkentoren.
Een paar weken geleden nam ik er na veel jaren weer eens een kijkje. De kerk is verdwenen en maakte plaats voor een wooncomplex. De toren staat er nog. Als herinnering. Mij doet deze vooral terugdenken aan saaie zondagse bijeenkomsten. Spannend werd het nog even toen eind jaren zestig de ´beatmis´ werd ingevoerd. Een wanhopige poging om de jeugd voor de kerk te behouden. Wow! Geen galmende orgelklanken, maar elektrische gitaren en een drumstel. En jongerenkoren met beloftevolle namen als ´Sound of Youth´ en ´Song of Joy´. Het mocht allemaal niet meer baten. Eeuwenlange bangmakerij en het vermanende vingertje hadden hun werk gedaan en de mijnsluitingen deden de rest. Nieuwe kerken werden binnen enkele decennia nutteloze gebouwen.
Neen, voor de eeuwigheid werd niet gebouwd rond de mijnzetels in Limburg.
Verstoppertje spelen deden mijn vriendjes en ik regelmatig in een paar honderd jaar oude, vervallen boerderij. Die werd na heel wat protesten gesloopt en vervangen door een overdekt zwembad. Ik sta voor die plek. Ook het zwembad is alweer lang geleden afgebroken. Nu staan er appartementen. Weg is ook het grote, moderne schoolgebouw daarachter. Volgens mij was het voegwerk nog nat, toen het pand met de grond gelijk werd gemaakt.
De autoritair oprijzende, pikzwarte mijnsteenberg van de Maurits, waar ik altijd tegenaan keek op weg van school naar huis, is opgeruimd. Dwars door het mijnterrein liep een openbare weg, richting Stein. (Je kwam dan uit bij een grote, monumentale woonwijk met prachtige bomen. Volledig verdwenen. Het is nu fabrieksterrein.) Rechts van de doorgaande straat stonden de grote koeltorens waarvan me het spetterend en ruisend watergekletter bijstaat. Links rees de hoge muur op waarachter het rokende en walmende mijnbedrijf 24 uur per dag in actie was. Die weg is weg. Nu sta ik voor een hek met daarachter chemische installaties. Hooggeplaatste camera´s kijken me dreigend aan.
Het lot bracht me in 1981 naar mijn huidige woonplaats Heerlen. Vanuit de trein zag ik op de steenberg van de voormalige mijn Oranje Nassau I een nieuwe wijk in aanbouw. Het mijnterrein zelf was ingevuld met een gigantisch kantoorpand. Ik stapte uit op het perron van een charmant, bijna nostalgisch stationsgebouw. Dat verdween een paar jaar later en werd vervangen door een eigentijdse passagiersterminal. Ja, inderdaad: die is ook weer weggevaagd. Momenteel is er het ´Maankwartier´ in aanbouw, dat qua sfeer in de verte doet denken aan het betreurde witte hoofdkantoor van DSM, ´De Boerderij´. Op die plek - midden in de stad - staat nu een ´shoppingcentre´.
Een oud-Heerlenaar die dertig jaar geleden emigreerde en recent eens zijn geboortestad bezocht vertelde me verbijsterd: “Ik moest aan een voorbijganger de weg vragen!”

© Maarten Brorens
Werkgelegenheid
Ik vind...12-06-2015

Werkgelegenheid

Tegen de wand links van me stond een twee meter hoge metalen, grijze kast. Daarin ordners, maar ook pennen, plakband, nietjes, typelinten, pakken A4-papier en dergelijke. Al een paar dagen werkte ik daar, maar nu pas viel me op dat de twee kastdeuren bezaaid waren met kleine putjes en venijnige krassen die het blanke metaal zichtbaar maakten.
Mijn chef zat tegenover me en ik vroeg: “Hoe komt die kast zo beschadigd?”
Hij keek me eerst drie seconden zwijgend aan en sprak droogjes: “Dat is van de plof!”
Een korte uitleg, maar ik snapte het. De ramp in 1975 op het terrein van naftakraker NAK 2 waarbij veertien mensen om het leven kwamen.
“Het glas van dit raam schoot naar binnen en de scherven vlogen tegen de kast. Op dat moment pakte ik iets uit de onderste la van mijn bureau. Dat is mijn geluk geweest, anders…”
Hij voltooide de zin niet, produceerde een schor lachje, maakte met zijn wijsvinger een snijdend gebaar langs zijn hals en bracht diezelfde vinger vervolgens naar de kiesschijf van de telefoon om - met een verbeten gezicht - een nummer te draaien. Het was druk vandaag!
Weer keek ik naar de kast, naar mijn bellende baas en rechts van me door het raam naar de plek een paar honderd meter verderop, waar de fatale ontploffing plaatsvond. Toen wendde ik me tot een collega achter me. Die had het gesprekje blijkbaar gevolgd en zat met zijn armen over elkaar. Hij knikte lauwtjes zijn hoofd, zei niets en beantwoordde de ongetwijfeld verbijsterde uitdrukking op mijn gezicht met een blik van ´Ja, daar kijk je van op, hè!´.
Dit was in 1977 en ik had - vers van school - een kantoorbaan bij chemieconcern DSM. Daar trof ik ook werknemers die ´nog onderin hadden gezeten´ en nu bovengronds herplaatst waren. Uit eerste hand kreeg ik verhalen - met soms huiveringwekkende details - over het ruige leven in de diep gelegen mijngangen en de ongevallen, maar ook rampen die dáár plaatsvonden. Bang waren de meesten altijd, maar tóch gingen ze dagelijks dat gat in.
In 1965 kwam minister Joop den Uyl met zijn Mijnsluitingsnota naar het zuiden. De geschokte sfeer thuis, op school en op straat staat me nog goed bij, al wist ik toen niet precies waar het over ging. De ontzetting die tien jaar later, na ´de plof´ door de regio ging kon ik wèl duiden. Ik realiseerde me wat in Zuid-Limburg ´werkgelegenheid´ met zich meebracht: risico´s nemen en trachten te beperken, maar ook leren omgaan met angst.
´De mijnen´ was in 1975 m´n onderwerp voor een schoolscriptie. De docent - voormalig mijnwerker - nam deze met me door. Mompelend ging hij door de pagina´s. Bij het hoofdstuk ´herstructurering´ hoorde ik hem af en toe grommen. Met een venijnig gebaar mepte hij zijn pen neer en riep voor zich uit: “Geen zák is ervan terecht gekomen!” Daarna hernam hij zich, klopte me op de schouder en zei: “Het zit best wel goed in mekaar hoor, alleen dat laatste deel, dat is te rooskleurig geschreven.” Hij praatte me geëmotioneerd bij over door de overheid beloofde vervangende werkgelegenheid die maar nauwelijks kwam.
In de wetenschap dat anno 2015 het ergste leed geleden is, neem ik de scriptie er nog eens bij en lees: “Zuid-Limburg gaat over van een monocultuur naar een meer gedifferentieerde vorm van werkgelegenheid.” De leraar noteerde in de kantlijn: “Maar dan wel zéér langzaam!” Verder schreef ik dat DAF nu in Born personenauto´s bouwt. Eigenlijk had ik die docent (een Alfa Romeo-fan) onder de neus kunnen wrijven: “Meneer, als de werkgelegenheid u zo aan het hart gaat, waarom rijdt u dan geen DAF?”

© Maarten Brorens
Géén ruzie in de trein
Ik vind...18-11-2014

Géén ruzie in de trein

Een paar jaar geleden had ik een akkefietje met een treinconducteur. Over mijn vervoersbewijs. Ik meende gelijk te hebben, maar hij vond van niet. We hadden een korte discussie, die hij echter bot afkapte. Die meneer ging wijdbeens staan, gooide zijn schouders naar achteren, begon een boete uit te schrijven, mijn gegevens vragend op een toon van ´ik-zal-jou-krijgen-mannetje`. Ik bleef uiterlijk onbewogen, maar van binnen kookte ik en door mijn hoofd gierde: “Ik zal jou krijgen, mannetje!” Een oud Chinees spreekwoord luidt: “Wie slaat, heeft geen woorden meer.” Die had ik echter nog volop en dus schreef ik een gedetailleerde brief naar de klachtenafdeling van zijn werkgever. Korte tijd later kwam een antwoord en ik werd volledig in het gelijk gesteld.
Daar dacht ik even aan, toen vorige week in de trein een jonge man luidruchtig tegen een conductrice uitviel. Ik weet hoe hij zich voelt, maar wie zich niet beheerst zit in dit soort situaties meestal fout. Plotseling staat hij op, rent woest - schuim op de mond - tussen zijn zitplaats en het balkon heen en weer. De conductrice maakt niet de indruk bang te zijn, blijft kalm staan en wacht totdat hij terug is. Door het lijf van mij giert nu de adrenaline. Van nature ben ik een held op sokken, maar ik zit bovenmatig alert gereed om in te grijpen als die knaap zijn handen niet thuis houdt.
Het blijkt gelukkig niet nodig. “Ga eens even zitten,” spreekt de conductrice met zachte stem. Hij laat zich nadrukkelijk zuchtend neerploffen en zij neemt tegenover hem plaats. Ze doet rustig haar verhaal en praat als een moeder die haar kind troost. Ik zie hem zichtbaar ontspannen. Zou ze dat geleerd hebben op een dagtraining Omgaan Met Agressie? Voelt ze wellicht instinctief aan wat in zo´n geval gedaan moet worden? Of is ze ervaringsdeskundige met een roedel opvliegende pubers thuis? Ik weet het niet, maar het is prachtig om te zien hoe zij escalatie voorkomt. Nu zitten ze zelfs nog gezellig te babbelen. Er worden ook grapjes gemaakt, aan het beschaafd lachen te horen. We remmen af. Volgend station. Beiden staan op. Ik verwacht dat ze elkaar bij het afscheid nog even zoenen, maar dát gebeurt niet. Zij zegt: “Dus ga maar even naar het loket om het in orde te laten maken.” Hij loopt zwaaiend weg: “Nog bedankt, hè!”

© Maarten Brorens
Kameraadschap
Ik vind...20-10-2014

Kameraadschap

Knoop eens een gesprek aan met een oud-mijnwerker. Daarmee bedoel ik dan een man die jarenlang tot soms wel duizend meter onder het maaiveld direct aan het kolenfront heeft gezwoegd en niet iemand die bovengronds op kantoor zat. Die werkte weliswaar ook ´op de mijn´, maar dan anders. Praat eens met een èchte oud-mijnwerker over zijn tijd ondergronds en je kunt er donder op zeggen dat binnen een minuut het woord ´kameraadschap´ valt.
Neem dat dan héél serieus en vat het niet op als ‘och, ze konden het goed vinden met elkaar’. Als een koempel spreekt over kameraadschap, dan stokt zijn stem, wellen soms tranen in zijn ogen en zegt hij: “Die kameraadschap, dat heb ik nog het meest gemist na de sluiting van de mijnen!”
De arbeid diep onder het aardoppervlak was zwaar, ongezond en vooral gevaarlijk. Ruim 1450 mijnwerkers zijn in de Limburgse steenkolenmijnen omgekomen. Instortingen, ontploffingen, overstromingen, ongevallen. In de loop der jaren verbeterde de veiligheid enorm, maar waakzaamheid bleef geboden. Koempels werkten - na een degelijke opleiding op de OVS, de Ondergrondse Vakschool - in vaste ploegen. Mannen die vaak jarenlang en intensief met elkaar samen waren. Die gezamenlijk ervoor moesten zorgen dat de productie-afspraken gehaald werden. Die - ieder met eigen taken - blindelings op elkaar konden vertrouwen. Niet alleen in het belang van de vastgestelde kolenquota, maar ook de veiligheid. Een kraakje of wat gesis kon mogelijk de voorbode zijn van een ramp. Bloedheet daar beneden, met ook nog de hete adem van de opzichters - die de productie moeten bewaken - in je nek. Kruipend door enkele decimeters hoge gangen met honderden meters steen- en kolenlagen boven je. Hels machinekabaal. Veel stof. In die omstandigheden kweek je - noodgedwongen - een onverbrekelijke onderlinge band. Zónder elkaar is onmogelijk. Hier voel je hoe je van mekaar afhankelijk bent. Bovengronders kunnen zich dat moeilijk voorstellen. De koempels, maar ook de mènsen daarachter, worden aan elkaar gesmeed voor het leven. Eigenlijk terug naar de oertijd, toen overleven enkel mogelijk was in groepsverband. Een mijnwerker spreekt over kameraadschap omdat hij geen ander woord voorhanden heeft. Ik denk dat de definitie ‘onvoorwaardelijke liefde’ korter in de buurt komt bij hetgeen een ondergronder wil uitdrukken.
De koempels die na de sluiting van de mijnen elders te werk werden gesteld, maakten die ‘kameraadschap’ daar niet meer mee. Misschien omdat de ‘noodzaak’ ontbrak. Een nog jonge koempel die op kantoor een nieuwe carrière startte vertelde mij eens: “Het grootste gevaar dat daar dreigde, was dat een pen op mijn tenen zou vallen.”
Koempels waren stoere mannen, trots op hun werk. Ik hoorde eens: “We hebben daar diep beneden hele kathedralen gebouwd.” Kerels met grote verantwoordelijkheden. Ondergrondse cowboys met het kolenveld als hun steppe. Kreeg je van een mijnwerker een hand, dan was het alsof je een baksteen voelde. Ja, er kwam - mondjesmaat - vervangende werkgelegenheid. En dan zat een koempel aan een tafeltje met een minuscuul schroevendraaiertje de hele dag speelgoedautootjes in elkaar te prutsen. Hij heeft daar gehuild en draaide door. Waar waren zijn kameraden? Hij miste ze. Hij heeft ze nog eens getroffen op een reünie. Toen het mijnwerkerslied ´Glück Auf´ uit de luidsprekers klonk, stonden ze allemaal op en zongen met rechte rug en natte ogen mee. Hoe vaak hebben ze het niet tegen elkaar gezegd: “Glück Auf!” Kom weer veilig boven!
Mooi, dat in het Zuid-Limburgs taalgebruik het woord ‘koempel’ nog steeds wordt benut. In de betekenis van ‘allerbeste vriend’.

© Maarten Brorens
Authentiek
Ik vind...13-10-2014

Authentiek

Amsterdam kent cafés waar ze hun best doen ‘authentieke oud-Amsterdamse sfeer’ uit te stralen. Ten behoeve van toeristen wellicht? Dat heeft voor mijn gevoel iets Anton Pieckerigs: kunstmatige nostalgie. Wat krijg je dan? Overzeese voetbalsupporters die met halve liters bier in de hand Johnny Jordaan en Tante Leen de tent uit schreeuwen. Lallende corpsballen die de Zangeres zonder Naam en André Hazes onteren door hun liedjes smalend lachend - het is in hun ogen immers ‘camp’ - keihard mee te brullen.
Liever kom ik in kroegjes waar ze niet Amsterdams lopen te wezen, maar gewoon Amsterdams zijn. In de buurt van het Waterlooplein kwam ik in zo´n zaak terecht. Het interieur was zo te zien sedert de laatste wereldoorlog niet meer verbouwd, maar stond strak in de boenwas. De radio bood een zodanig volume, dat de grijze kastelein zijn stem niet hoefde te verheffen bij het uitspreken van “dag meneer” toen ik binnenkwam. En jawel, nog kleedjes op de tafeltjes. Ik ga traditioneel graag in een hoekje zitten. Dan heb ik overzicht. De koffie is on-Amsterdams goedkoop en lekker.
Even verderop zit een mevrouw. Ik schat haar halverwege de zestig. Een knalrood broekpak aan, geblondeerde haren en zorgvuldig opgemaakt. Vanaf het terras komt een man op zijn gemak naar binnen gesloft, met een pijpje bier losjes in zijn rechterhand, en gaat haar richting uit. “Hé, schat, lekker stuk! Hoe isset met je?”
“Nou…gaat wel..”, antwoordt zij mat.
Hij gaat bij haar zitten. Ik volg het gesprek niet meer, maar zie dat hij een flesje Maggi van het tafeltje neemt, zijn hoofd achterover gooit en een paar druppels in zijn mond mikt.
De kastelein merkt het op en vraagt glimlachend: “Is het lekker?”
“Ja, zo gek, hè. Maar het is net of mijn bier dan beter smaakt.”
Dan staat een Amerikaanse toerist in de deuropening. Hoe ik dat weet? Ik zie een man met een uit de jaren vijftig daterend highschool-kapsel, een uitgeschoren nek, een frisgewassen vollemaans-gezicht, een felblauw windjack, een gesteven grijze pantalon met scherpe vouwen erin en daaronder stralend witte hardloopschoenen met roze accentstrepen. Dit kan gewoon niet missen.
“Excuse me, is it possible…”
Of hij even naar het toilet mag.
Op de hoek van het buffet staat een wat bollige man met een zwart T-shirt en heel kort grijs haar, met een glas bier voor zich. Heel zijn houding verraadt dat hij èlke dag minstens aan paar uur op die plek staat. Hij neemt de honneurs van de kroegbaas waar en zegt met een zwaar Mokums accent tegen de Amerikaan, wijzend naar de steile keldertrap achter hem: “Sure. It´s downstairs.”
De Amerikaan daalt onder het mompelen van “thank you” af en hem wordt nog nageroepen: “Be carefull, watch out for the subway!”
Ik schiet binnensmonds in de lach, maar ben de enige. De anderen horen deze mop immers dagelijks een paar maal. Voor de grappenmaker is het ook routine geworden. Hij kijkt niet jolig in de rondte om te checken of de humor is aangeslagen, maar staart weer met een neutraal gezicht uit het raam.
Even later is het voor hem tijd om te gaan. Hij doet een zwart motorjack aan, zet een zonnebril op en trekt een helm over zijn hoofd. Het oogt imponerend. Hij steekt ten afscheid bij het naar buiten lopen een arm omhoog en roept: “Jongens, tot morgen!”
Naar buiten kijkend zie ik hem op een piepklein snorbrommertje knetterend de straat uitrijden.

© Maarten Brorens
Baristo
Ik vind...12-10-2014

Baristo

Er zijn ingrijpender verslavingen, maar koffie-addict ben ik sedert mijn puberjaren. In die zin dat het ochtendritueel shit-shave-shower niet kan beginnen zonder éérst een dampende mok. De motor hapert eveneens als ik mijn middag-shot niet heb gehad. Voor die laatste was het moment aangebroken en daar ik niet thuis was, maar in de stad Amsterdam, ging ik een koffiehuis binnen.
Soms zijn vooroordelen gewoon wáár. Drie gasten staren gespannen in het scherm van hun laptop, een ander is met zijn smartphone aan het klooien en de twee resterende bezoekers die wel old-school met elkaar praten voeren een Nederlandstalig gesprek dat bol staat van Engelse woorden.
Boven de balie hangt een bord waarop het brede assortiment specialiteiten wordt aangeprezen, maar ik wil gewoon een ouderwets bakkie koffie. Mèt een koekje, maar zónder toeters en bellen. “Op een paar uur vliegen van hier liggen mensen massaal dood te gaan van honger en dorst, maar in Nederland zijn we pas tevreden als we keus kunnen maken uit vijftig koffie-varianten. Hoe decadent kunnen we zijn!” Dit flitst door me heen.
“Kom, laat dat cynisme nu eens even vallen”, zo vermaan ik mezelf. Ja, ik ben aan de beurt en zeg blijmoedig: “Dus jij bent de baristo!”
“Meneer, het is baristá!”
Ik zie zijn hoofd met hoog opgetoupeerde haren, een bril die doet denken aan patrijspoorten van een ouderwetse oceaanstomer en een flinterdun snorretje met opgekrulde punten. Daarónder verwacht ik een glimlach. Maar nee. Hij blijft me strak aankijken. Ik raak even in verwarring en kijk om me heen of ik niet bij toeval in een Koefnoen-sketch verzeild ben geraakt. Laatst overkwam mij iets soortgelijks bij een Italiaanse ijskar. De verkoper corrigeerde mijn uitspraak van stracciatella, maar riep er meteen lachend achteraan: “Sorry meneer, dat is een beetje flauw van me! U krijgt een extra bolletje van mij.” We waren direct vrienden en ik besloot met: “Geen probleem, ik leer graag wat bij.” Maar deze pedante koffie-verkoper vertrekt geen spier en zit meteen op een prominente plek in mijn allergie-zone. Er schiet me helaas geen snedig antwoord te binnen en droogjes bestel ik mijn koffie. Als ik het geld overhandig kijkt hij me niet aan, maar richt zich tot een van de laptoppers: “Bas, ik ga mezelf nu eens trakteren op een heerlijke espresso macchiato.”
Achter de koffie word ik kwaad op mezelf. Dat ik me door die would-be Dali heb laten overtroeven. Dat ik dat arrogante ventje een grote bek had moeten geven om vervolgens te vertrekken met de mededeling dat ik wel ergens anders koffie ga drinken.
Hij zit inmiddels bij Bas, zijn lange benen gestrekt over het gangpad. Ik overweeg even te gaan plassen en hem dan per ongeluk een lel tegen zijn schenen te verkopen, maar besluit in plaats daarvan eens af te luisteren wat hij te melden heeft. Da´s niet zo moeilijk, want hij hanteert het volume van een fundamentalistische dominee. Het gesprek gaat over subsidiëring van de creatieve sector. Hij galmt: “Ik ben zelf al jaren autonoom kunstenaar, dus…”
Wat doet-ie dan in deze tent? Geen cent te makke dus!
Ik was nog steeds op wraak uit, maar dat gevoel wordt nu getemperd door leedvermaak. Niemand is geïnteresseerd in zijn prutswerk!
Vanuit een vertrek achter in het pand komt een mevrouw aangelopen met een blad koffiekopjes. Ze knikt naar me, lacht vriendelijk “Dag meneer!” en zet het schone servies op de plek. Zij en ik horen nu: “Ik heb bij de teamleider in het evaluatiegesprek aangegeven dat ik mijn baan hier moeilijk kan combineren met mijn eigen werk en dus afscheid wil nemen! Nog een week en dan stop ik.”
Net op dat moment kijken de vrouw en ik elkaar aan. Haar mond plooit in een glimlach en ze knipoogt vertrouwelijk tegen me.
Ik weet genoeg, loop naar de deur en roep, waarschijnlijk nèt iets te luid: “Tot ná volgende week!”

© Maarten Brorens
Een half uurtje PC Hooft
Ik vind...07-10-2014

Een half uurtje PC Hooft

Graag mag ik wel eens kuieren door de PC Hooft. Handjes op de rug.
Ik sta voor een etalage en zie een blauwe spijkerbroek, vol bleke plekken, scheuren, gaten en rafels. Tientallen jaren geleden waagde ik het eens met dergelijke half vergane jeans naar school te gaan. Ik werd naar huis gestuurd door de directeur met het gebod: “Trek een nette broek aan, anders hoef je hier niet meer terug te komen!” Welnu, anno 2014 wordt deze broek in de PC verkocht voor ruim 300 euro. Bob Dylan had het al voorzien: “The times they are a-changin´”.
Achter me hoor ik sonoor geroffel naderen. Jawel: een Porsche! Zo te zien beslist geen kaal instapmodel. Soepel draait deze grommend een parkeerplek in. De bestuurder geeft - voordat hij de motor uitzet - nog even kort een dot gas waardoor een luid gebrul weerklinkt. Meneer, we hebben u gehoord èn gezien! Hij - lichtblauwe pullover - stapt uit, klapt achteloos het portier dicht en loopt losjes weg zonder om te kijken. Heel zijn houding en mimiek drukt uit: “Ach, het is maar een stukje blik. Zó onbelangrijk!” Meesterlijk!
Dan hoor ik geklik van twee paar hoge hakken. Verstand van damesmode heb ik niet, maar dat deze gearmde vriendinnen peperduur gekleed zijn, zie ik zelfs. De echtgenoten volgen, druk converserend, op enkele passen afstand. Ik vang op: “…toen heb ik drie fiscalisten er op gezet…”. Tsja, veel geld, veel zorgen.
Een zakelijk geklede man verlaat het pand van een bekende kleermaker. Hij draagt smalle, scherp gepunte schoenen met daarboven - zo observeer ik verbaasd - veel te korte, enge broekspijpen. De poppen in de etalage vertonen hetzelfde beeld. Ik leid hier voorzichtig uit af dat dit dus de nieuwe dresscode voor de Zuidas is. Zo leer je nog eens wat.
Een hostess-achtige mevrouw staat in een portiek en spreekt me aan. “Meneer, mag u vragen wat u met uw gezichtshuid doet?”
“Úúhhh…nou, elke ochtend wassen en scheren.”
Dat blijkt absoluut onvoldoende. Er wordt een ´verzorgingslijn´ aangeprezen en ik krijg gratis een kleine proefverpakking mee. Ik wist wel dat het mijn geluksdag was!
Daar stopt een kolossale SUV. Een Land Rover. Vroeger reden enkel missionarissen en boswachters zo´n auto, maar tegenwoordig zijn ze vooral in trek als luxe boodschappenkar. Een vader is de berijder. Hij plukt een piepjong meisje van de achterbank en plaatst haar in een voertuig dat lijkt op het schaalmodel van een high-tech aardappelrooimachine, maar gewoon een kinderwagentje blijkt te zijn.
Achter de ruit van een juwelier glitteren diverse horloges me toe. Onder meer een exemplaar ter waarde van 38.000 euro. Ik laat dit feit even op me inwerken en concludeer dat er dus mensen zijn die in de veronderstelling leven dat je gelukkiger wordt door de aanschaf van dit soort prullaria. Ik sluit even de ogen en probeer me er geconcentreerd wat bij voor te stellen, maar het lukt me niet. Achter de glazen toegangsdeur staat een keurig gesoigneerde man in zwart pak van het formaat volwassen gorilla. Hij lacht vriendelijk en maakt met zijn arm een uitnodigend gebaar. Of ik naar binnen wil. Ik schud met mijn hoofd van nee en denk: “Mijn Hema-klokje doet het nog prima.”
Sommige ervaringen wil je meteen delen en ik bel een goeie vriendin. “Man, dat is nog niks. Vorig jaar kwam ik in Beverly Hills langs een zaak waar ze halsbandjes voor schoothondjes verkopen. De prijzen lopen op tot 50.000 dollar.”
Mij bekroop ineens een diep verlangen naar oprechte, eenvoudige gezelligheid en ik stapte op de tram naar de Dappermarkt.

© Maarten Brorens
Gloeiende wang na ‘Grease’
Ik vind...20-07-2014

Gloeiende wang na ‘Grease’

Nog steeds, na al die jaren, voel ik een gloeiende rechterwang als ik langs de Heerlense Royal loop. Aan de mooiste bioscoop van Zuid-Nederland, die nu na meer dan 75 jaar met sluiting bedreigd wordt, blijft voor mij een pijnlijke herinnering kleven.
Stevig verkering had ik in 1978. Filmmusical ‘Grease’ was een wereldhit. Ik koesterde wel wat gevoelens voor de fifties en ouwe rocksongs, dus zei gretig “Ja!” toen ze voorstelde er naar toe te gaan. De grote zaal van de Royal maakte de nostalgische sfeer compleet.
Evenwel, ik begon me snel te vervelen. Het was me allemaal te zoetsappig, veel te braaf. In mijn ogen stond rock and roll voor essentiële waarden als zuipen, neuken, knokken, opstand, rebellie, anarchie en nog meer dingen die pa en ma tegen de borst stuitten. Ik verkeerde nog in de post-puberale fase met stuiterende hormonen, niet te kanaliseren energie en vooral het verlangen overal tégen te zijn. R&R identificeerde ik met de als een woesteling op en tegen zijn vleugelpiano beukende Jerry Lee Lewis. En Little Richard met vanuit de tenen komende oerkreten en scheurende uithalen in zijn zang.
Nee, `Grease´ had daar niets mee te maken. Dit was een moralistisch verhaaltje, vol roze gekleurde meisjesmuziek. Kleffe, ongevaarlijke salon-rock ´n´ roll. Gepolijste nummers zonder rafelranden waar je zelfs opa en oma nog mee kan plezieren. Dat me dit niet beviel, liet ik gaandeweg de filmvertoning duidelijk blijken met nadrukkelijk gezucht, afkeurende pfffffs en opmerkingen als “Oh nee hè…gaan ze wéér zingen!”
Inschikkelijkheid, inlevingsvermogen en inzicht in de vrouwelijke ziel bezat ik toen nauwelijks. Tactloos haalde ik mijn schouders op toen ze in de pauze met stralend gezicht en glanzende ogen aan me vroeg wat ik er van vond. Tijdens de tweede helft staarde ze bijna gehypnotiseerd naar het scherm en ik kreeg sterk de indruk dat ze John Travolta wel èrg leuk begon te vinden. Dát was natuurlijk ook weer niet de bedoeling. Ik begon een beetje spijt te krijgen van mijn anti-acties en pakte haar hand vast. Die liet zij weer los toen ik spontaan “Jéé, wat een stoot!” riep, nadat Olivia Newton-John in een uitdagende outfit in beeld was verschenen.
Ja, inderdaad. Ik moest nog veel leren met betrekking tot het subtiele spel van geven en nemen, waarmee je een liefde gezond houdt.
Enigszins ongeduldig onderdrukte ik de neiging om op te staan toen zij nog nagenietend de aftiteling zat te bekijken. Op het Stationsplein kwamen we even later een groep vrienden tegen. Er werd belangstellend naar de voorstelling geïnformeerd en ik flapte eruit: “Och, een beetje een flauw filmpje.” Nog geen seconde later voelde ik een stevige pets in mijn gezicht. Die zorgde dagenlang voor een venijnige kras op onze relatie.
Kort daarna gaf ik haar de dubbel-LP met de soundtrack van ‘Grease’ cadeau. Zo was ik dan ook wel weer.

© Maarten Brorens
Acteren: zoektocht naar mezelf
Ik vind...01-07-2014

Acteren: zoektocht naar mezelf

Neen, het kwam absoluut niet in me op om acteur te worden. Daar was ik niet mee bezig, toen ik heftig aan het puberen was.
Ook niet nadat de juf die een les ‘Vrije Expressie’ gaf (“Loop naar de deur en stel je voor dat…”) tegen me had gezegd dat ik naar de toneelschool zou moeten gaan, omdat ik - volgens haar - emoties zo goed wist uit te beelden.
Ook niet nadat ik een passage voor had gelezen uit een boek (´Frank van Wezel´s roemruchte jaren´ van A.M. de Jong) en de leraar me daarna geamuseerd meegaf dat ik “méér met voordracht zou moeten doen”.
Ook niet nadat ik een spreekbeurt had gehouden en zowel docent als klas het blijkens lachsalvo´s en applaus leuk hadden gevonden, terwijl ik de avond ervoor thuis nog peentjes had gezweet omdat mijn hardnekkige uitstelgedrag er toe leidde dat ik op de allerlaatste dag geen onderwerp voor mijn verhaal wist te verzinnen, slecht sliep en daags erna in bijna-paniek maar besloot mijn fiets mee het lokaal in te nemen en nerveus-omslachtig begon uit te leggen en te demonstreren hoe zo´n tweewieler werkt (“Nu vraag je je natuurlijk af: hoe komt dat ding in beweging? Goeie vraag! Welnu…”).
Ben ik aan het opscheppen? Ik hoop van niet, want - echt - ik dééd maar wat, omdat ik wát moest doen. Opdrachten voor school.
Ook maar goed dat ik toen niet naar de toneelschool ging (als ik überhaupt al aangenomen zou zijn geworden). Immers, een van de eerste vereisten voor goed acteurschap is discipline. En net die speciale eigenschap was tot dan door mij nooit echt dóór-ontwikkeld. Mijn warme belangstelling ging voornamelijk uit naar wilde en vooral harde muziek, feesten, bier, gore moppen en fantaseren over seks. En mijn - beperkte - literaire belangstelling hield daarmee gelijke tred: Jan Cremer, Jan Wolkers, Theo Kars, Johnny ‘De Selfkicker’ van Doorn, Jules Deelder, dat soort werk. De grote namen uit de wereldliteratuur leken mij voornamelijk sáááái. De naam Shakespeare gebruikte ik enkel als doordenker-antwoord op de vraag: “Weet je hoe ze in Engeland een lul noemen?”
Het lot stuurde me naar de ´Pedagogische Academie´, waar ik afzwaaide als ´volledig bevoegd onderwijzer met hoofdakte´. Enthousiast wapperend met het diploma was me al snel duidelijk dat ik door een sterk verzadigde markt een vaste baan voor de klas wel kon vergeten en ik belandde op mijn plek: journalistiek. Dat kwam goed uit, want mijn onrustige geest en lijf werden dagelijks alle kanten op gestuurd. Beloning voor die keuze kwam al in mijn eerste week tijdens een evaluatiegesprek met de hoofdredacteur: “Maarten, jij moet minder op kantoor en meer in de kroeg komen, want dáár hoor je het nieuws.” Ondertussen was ik Simon Carmiggelt hogelijk gaan waarderen (haarscherp observeren en messcherp formuleren). Nu zat ik dus zelf met gekreukte regenjas, blocnote en glas mijn brood te verdienen.
Maar goed, we hadden het over acteren. In die jaren bij de krant heb ´de mens´ in al zijn aspecten nauwgezet kunnen bestuderen. Dat kwam van pas toen ik gevraagd werd toe te treden tot een cabaretgroep. Ik hoefde maar mijn ogen te sluiten en er kwamen voldoende types langs die smeekten om uitgebeeld te worden. Het was ook dáár dat ik ontdekte dat het gewoon leuk is om te spelen. Het gevoel krijgen dat je boven de alledaagse werkelijkheid wordt uitgetild. Het in een heerlijke ´flow´ terecht komen, daarvan intens genieten en als kers op de taart óók nog merken dat anderen - medespelers en publiek - daarin mee kunnen gaan. Puur plezier en ontspanning. Een soort groepsmeditatie.
Ben ik nu zwaar aan het overdrijven? Misschien. In ieder geval smaakte het goed. Als ik een straattheatergroep aan het werk zag, jeukte het me om mee te doen. Uiteindelijk gaf ik daar aan toe en reisde in mijn vrije tijd met een gezelschap langs steden en dorpen. De trein was niet meer te stoppen. Ik werd gretiger, wilde mijn werkterrein verbreden.
Film en TV! Jááááhhhhh!!!! Hoe kom je daar? Via een castingbureau, zo werd ik getipt. Nou, inschrijven dan maar.
Een vriendelijke mevrouw maakte foto´s, gaf me een formulier en een pen.
Hùh, wat moet ik met die vragen? ´Heeft u een huisdier? Zo ja welk? Heeft u kinderen? Hoeveel? In welke leeftijd?`
Nou ja. Misschien kunnen ze daar wel iets over mijn persoonlijkheid uit afleiden.
En wat is dit nou? ´Beschikt u over een smoking?’
Als ik gecast word voor een rol, dan zorgen ze toch zeker wel voor kleding, neem ik aan.
`Heeft u een auto? Zo ja, welk type en merk?´
Ach natuurlijk! Ze willen gewoon een zo breed mogelijk beeld van me krijgen.
Het werkte! Al na drie dagen kreeg ik een telefoontje. “Dag meneer Brorens! We hebben een superleuke opdracht voor u. Kunt overmorgen vanaf vijf uur…”
Van binnen juichte ik. “Natuurlijk! Maar het is wel kort dag, dus ik wil je vragen om me zo snel mogelijk het script te sturen, zodat ik alvast mijn tekst kan gaan leren.”
“Tekst, meneer Brorens? U heeft geen tekst. Het is alleen de bedoeling dat u samen met ruim veertig andere figuranten…”
Ik opperde stotterend dat er misschien een vergissing was gemaakt, want ik had me als acteur ingeschreven.
“Neen. Dat bepalen wij. We hebben uw CV bekeken en daar staan geen relevante acteeropleidingen op.”
Dat was dus duidelijk! Ik wist wat me te doen stond. Op casting bij een filmacteerschool. “Je hoort nog van ons” zoemde nog lang na toen ik weer in de trein zat. Ik hoorde niks meer. Dan maar eens even bellen. “Neen, helaas. Jouw spel is veel te groot. Naar onze mening ben je niet geschikt als acteur voor film en TV.”
Dat was dus duidelijk! Uithuilen deed ik bij een theatercollega en die had het over Method Acting en Stanislavski. “Wat? Wie? Kun je dat leren? Waar?”
Gelukkig, ik hoefde geen auditie te doen. Dat scheelt. Een scène werd opgenomen. De docent vroeg aan mij: “Was je, toen je wilde huilen, echt verdrietig?”
“Nee natuurlijk niet, ik speelde dat.”
We keken de opname terug en ik zat met gekromde tenen te kijken naar een acteur die overdadig mimiek aanzette om verdrietig te lijken. Dit was niet het beoogde drama, maar komisch theater.
Dat was dus duidelijk! Hoe nu verder? Het advies: “Duik in je herinneringen en gebruik de emoties die je daarbij voelde! Dan krijg je natuurlijk spel.”
Toen liep ik - hoe zal ik het zeggen - tegen blokkades aan. Waar zitten die emoties? Ik wist het niet. Blijkbaar had ik ze netjes weggeborgen. Kende geen uitzinnige vreugde, maar ook geen diep verdriet. Met luisteren naar muziek wilde er - af en toe - wel eens wat los komen en daar deed ik het dan maar mee.
Voor een nieuwe opleiding diende ik weer wel auditie te doen en daar sprak ik voor de toelatingscommissie de historische woorden: “Het leren acteren heeft voor mij een therapeutische werking!”
Ik kreeg de volle laag: “Zeg, voor alle duidelijkheid: dit is geen therapiegroep, hè!”
Dat was dus duidelijk. Maar ik mocht blijven. En merkte gaandeweg dat je door veel, heel veel met acteren bezig te zijn, langzaam kneedbaar, bijna vloeibaar kunt worden. Dat je uiteindelijk als een bloem open bloeit. Dat die emoties en alles wat je nodig hebt vanzelf komen, als je maar niet geforceerd gaat trekken en duwen. Dat je je daardoor als mens ook evenwichtiger en gelukkiger gaat voelen. Intenser en meer onbevangen om je heen gaat kijken. Dat al je zintuigen op scherp komen te staan. Je meer geniet. Je blijft je verbazen, op een welhaast kinderlijke manier. Met als grootste beloning die kippenvel-seconden op een podium of set waarin je samen met je mede-spelers helemaal opgaat in het nu. Kostbare momenten waarin je niet speelt, maar bent! Dáár doe je het voor.

© Maarten Brorens
Van Mini-Mini tot Maxi-Mini
Ik vind...01-07-2014

Van Mini-Mini tot Maxi-Mini

Mijn eerste Mini kreeg ik eind jaren zestig van mijn vader als verjaardagscadeau met de toevoeging: “Deze heeft al drie keer de Rally van Monte Carlo gewonnen!” Het was een rode met wit dak, van het merk Corgi Toys, schaal 1:43. Eigenlijk dus een Mini-Mini. In de uitvoering `Cooper´. Dat laatste betekende dat je te maken had met een sportieve, opgevoerde versie.
Toen ik een jaar later in de film ‘The Italian Job’ zag hoe drie Coopers een woeste rit door Napels maakten en zelfs nog door een stadsriool scheurden, wist ik het zeker. Later wil ik er ook zo een! Passend in het rijtje van Stones en provo’s zag ik de Mini als belichaming van rebellie, het voorportaal van Nieuwe Tijden.
Met schaamte moet ik nu bekennen dat mijn eerste echte auto een gebruikte Opel Kadett B uit 1972 was. Hoe het zo onnoemelijk fout kon gaan? Ach, mijn pa reed al jaren zo´n degelijke, vormeloze burgerbak. Die had nooit mankementen, roestte niet, was lekker ruim, startte altijd. Dus het verstand zegevierde.
Totdat bij een handelaar een rijtje Mini´s was uitgestald en ik meteen likkebaardde naast een zilvergrijze ´Special 1100´ met zwart vinyl dak, getinte ruiten, stoffen bekleding en weinig kilometers. Dit keer stond mijn verstand vastgeklemd op nul en reed ik in dat ding een uur later met vlinderde buik weg. British Leyland en onbezonnen verliefdheid hadden het gewonnen van General Motors en Deutsche Gründlichkeit.
De ratio kwam even later terug, toen mijn schoenen regelmatig in elkaar bleven haken. Wat staan die pedaaltjes kort bij elkaar! Een hoop venijnig gegrom voor me. Een piepklein en hakerig schakelend pookje. Bedieningsknoppen die vereisen dat ik me ver voorover buk. Bij het rode verkeerslicht links van me een motorrijder die zich naar beneden boog en in mijn richting breed grijnzend iets riep waarvan ik alleen “…zijspan…” verstond. Thuis bleek bij nadere beschouwing dat de ´kofferbak´ met een toilettas en pak WC-rollen al royaal gevuld zou zijn en ik dacht aan de zojuist ingeruilde Kadett, die het jaar ervoor nog vier man met complete kampeeruitrusting in het achterruim naar Zuid-Frankrijk had gereden.
Mijn vertrouwde dorpsgaragist krabde zich op zijn achterhoofd toen ik me voor een eerste onderhoudsbeurt bij hem meldde. “Oh jee, Brittisj Élènd!” En hij mopperde wat over speciaal Engels gereedschap in inch-maten dat hij niet had.
Tot een vroegtijdige echtscheiding kwam het niet. Mijn Mini en ik, we moesten even aan elkaar wennen, maar toen was de liefde definitief beklonken. In vergelijking met de deinende Opel had hij bonkend veercomfort, maarrrr….lag als een rotsblok op de weg, óók gassend in de bochten. Dat zorgde voor puur, soms overmoedig rijplezier. Ook klein van binnen? Dat viel reuze mee, hoor. Op dolle uitgaansavonden bleek er soms - met wat passen en meten - plek voor zes man. En dat vriendinnen dit wagentje vooral ‘snoezig’ vonden, gaf het extra meerwaarde. Auto’s die zowel mannen als vrouwen konden bekoren waren zeldzaam.
Moderne remakes van legendarische modellen? Eerlijk gezegd, ik hou niet zo van dat hedendaagse retro-getut. I prefer the original. Zeker als het om de Mini gaat. Een vriend van mij rijdt een fonkelnieuwe. Ik zie wel wat optische verwantschap met de oer-Mini, maar deze is veel te groot om de naam Mini te mogen dragen. ´t Is meer een Maxi-Mini. Echter, dankzij BMW geldt de Deutsche Gründlichkeit nu ook voor de Mini. Mmmm…met verstand èn hart tòch eens een proefritje gaan maken…?

© Maarten Brorens
Mensen zijn de stad, niet de stenen
Ik vind...25-06-2014

Mensen zijn de stad, niet de stenen

Het was grauw, miezerig weer. Een uur of acht in de ochtend, op 1 oktober 1981. Ik stapte via de hoofdingang van het oude Heerlense station naar buiten. Eerste werkdag bij een nieuwe baas in een voor mij nog vrijwel onbekende stad. Het eerste wat ik zag was een verward ronddolende, sterk vervuilde drugsverslaafde, op blote voeten en met een slaapzak over zijn schouders gedrapeerd.
Ik kreeg dat beeld niet van mijn netvlies, toen ik een half uur later handen stond te schudden met nieuwe collega’s.

Ja, ik weet het. Op het Zuid-Limburgse Heerlen - vanaf enige maanden na die dag tot op heden mijn vaste woon- en verblijfplaats - werd en wordt veel gekankerd. Maar ik voelde me er al vrij snel thuis. Jawel! Omdat ik omringd werd met mensen die ondanks de triest stemmende mist die als een muffe deken over de stad hing er wat van probeerden te máken. Van hun eigen leven, dat van hun naasten. En van hun stad. Ze kankerden, maar - op degenen die vertrokken na - bléven ze en déden wat. Mede door mijn werk voor een Heerlense stadskrant kwam ik ze allemaal tegen. De winkeliers, de directeuren, de kunstenaars en muzikanten, de oud-mijnwerkers, de werklozen, de drank- en drugsverslaafden, de hulpverleners, de krakers, de sociaal werkers, de kroeglopers, de marktkooplui, de politici en beleidsmakers, de straatagenten, de ambtenaren en kantoormensen, noem maar op.

Van al die mensen ben ik gaan houden en met hen ook van hun stad. Een stad die een dikke eeuw geleden nog een klein boerendorpje met een paar duizend inwoners was, ooit eens ontstaan uit een Romeinse nederzetting. Net als Maastricht. Maar daar houdt dan ook elke vergelijking op. Heerlen streng de maat nemen aan de hand van Limburgs hoofdstad - waar het zoveel gezelliger, mooier, vrolijker, Bourgondischer, uitbundiger, cultureler of wat dan ook zou zijn - raakt kant noch wal. Maastricht was eeuwen geleden al een stad, terwijl Heerlen pas bij aanvang van de 20e eeuw de groeistuipen kreeg. Er bleek diep onder de grond steenkool te zitten en die moest naar boven. De mijnen kwamen en daarmee allengs ook heel veel werknemers uit binnen- en buitenland, noodzakelijk om het arbeidspotentieel aan te vullen. Heerlen was al multi-culti toen het woord nog niet bestond. En al die mensen moesten naast werken ook wonen, winkelen, eten, vervoerd worden en recreëren. Dus het dorpje moest een stad worden. In rap tempo werd gesloopt, gebouwd, doorgebroken, weer afgebroken en opnieuw gebouwd. Maak in een periode van amper één mensenleven van een dromerig agrarisch plaatsje maar eens een efficiënte en leefbare industriestad die permanent uitdijt qua inwonertal en bedrijvigheid. Daar kan geen enkele planoloog iets zinnigs en toekomstbestendigs van maken. Dus Heerlen kreeg kwalificaties als ‘betonstad’ en ‘sloopstad’ om uiteindelijk een nekslag te krijgen door de sluiting van de mijnen vanaf eind zestiger jaren. Enorme werkeloosheid met alle gevolgen van dien. Geknakt zelfvertrouwen. Toen ik naar Heerlen kwam lag de stad aan de beademing. Ik had vóór 1 oktober 1981 al vaker vernomen dat Heerlen ´niet gezellig´ zou zijn, maar vanaf die dag wist ik dus ook waar de aanduiding ´drugsstad´ vandaan kwam. Op de terugweg naar het station moest ik die avond slalommen tussen bedelende junks en slissende dealers. Heerlen trachtte zich nu te profileren als winkel- en kantorenstad. Die was in ieder geval na sluitingstijd donker en unheimisch.

Maar een stad bestaat uit mensen, niet uit stenen.

Verslaafden en daklozen. Verschillende leerde ik persoonlijk kennen. Het enige wat ze wilden was een ‘normaal’ leven. Afkicken en aan het werk. Maar ze werden doorgaans beheerst door krachten die sterker waren dan zij. Sommigen gaven hun eigen leven en de stad meer kleur door muziek te maken of schilderijen of gedichten.
In de loop van jaren leerde Heerlen langzaam maar zeker om te gaan met het verslavingsprobleem. Met name dealers werden hard aangepakt en er kwam doeltreffende, humane opvang en begeleiding voor verslaafden. De straten zijn weer ‘schoon’ en met camera´s en verscherpt toezicht beveiligd.

Een ‘schone’ stad is niet automatisch een fijne stad. Daar is meer voor nodig. Ik zag hoe steeds meer culturele, sportieve en commerciële evenementen - veelal initiatieven van particulieren en ondernemers - op de vaste jaaragenda van Heerlen kwamen te staan. Hoe met name het gebied rond de kerk zich ontwikkelde tot een levendig uitgaanscentrum. Hoe kleinschalige projecten als bijvoorbeeld grappige mozaïekbanken en door kunstenaars beschilderde afvalbakken het centrum leuker en liever maken.

Heerlen blijft een stad in ontwikkeling en dat impliceert dat er altijd wel gekankerd zal worden. Over het moois dat gesloopt is en over alles wat nog gebouwd wordt. Over de leegstand van winkel- en kantoorpanden. Tot begin dit jaar woedde nog een discussie over de vraag of winkelcentrum ´t Loon wel of niet volledig gesloopt moet worden, terwijl de herbouw (na gedeeltelijke sloop wegens verzakkingen als gevolg van mijnschade) al in volle gang was. Ook over de door een kunstenaar ontwikkelde nieuwe stationsomgeving met de naam Maankwartier. Dat wordt nu gebouwd, maar critici vrezen dat het de leegstand in de stad verder aanwakkert.

Ter illustratie van het feit hoe snel ontwikkelingen in Heerlen zich opvolgen: het markante NS-station waar ik op 1 oktober 1981 arriveerde, is medio tachtiger jaren gesloopt. Het maakte plaats voor een strak, modern gebouw. Dat is afgelopen jaar ook weer tegen de vlakte gegaan om plaats te maken voor het Maankwartier.
Laat nu toevallig in mei van dit jaar even buiten het centrum van de stad tijdens wegwerkzaamheden voor het eerst restanten zijn ontdekt van de Romeinse weg naar Aken, waaraan Heerlen mede haar bestaan heeft te danken.

© Maarten Brorens
Ontmoeting met ‘een Amerikaan’
Ik vind...01-02-2014

Ontmoeting met ‘een Amerikaan’

“Waar gaan we heen?” vroeg ik ieder jaar aan mijn boezemvriend Frank. En dan voltrok zich telkens hetzelfde ritueel. De globe werd op tafel gezet en na een zwiep begon de bol te tollen. We sloten de ogen en de rechterwijsvinger van een van ons bracht Moeder Aarde tot stilstand. De door het vingertopje aangewezen plek zou onze bestemming zijn. Enkel en alleen als de vinger in de oceaan stak, draaiden we opnieuw.
Zó deden we dat. Dus óók in 1983, toen Frank op Japan prikte. “Jee, da´s wel èrg ver weg, hè!”, pruttelde ik beduusd. Hij priemde de vinger in mijn richting en lachte: “Had je soms gewild dat-ie op Egmond aan Zee terecht was gekomen?”
In Ginza - zeg maar de PC Hooftstraat van Tokio - werden we verleid door een deur met Heineken-logo. Het smaakte vertrouwd, maar de nasmaak niet: omgerekend tien gulden voor één pijpje bier. Als echte Hollander-op-reis maakte ik daar een opmerking over. De aardige jongen die ons bediende kon er ook niets aan doen: “Sorry sir, this is Ginza!”
Nu bleek dat je voor gezellig, goedkoop en vooral authentiek vertier in een district moet zijn dat bestaat uit smalle steegjes, nauwelijks een meter breed, verlicht door rode lampionnen. En daar slenter je langs piepkleine zaakjes waar gegeten en gedronken wordt tijdens een doorlopende karaoke. Na een maaltje rauwe vis met rijst stonden we weer buiten. Een eind verderop kwam een blanke man aan, in een kakelbont geblokt colbert. “Dat moet een Amerikaan zijn!”, zei ik tegen Frank. In een wijk met uitsluitend Japanners die gastvrij en vriendelijk zijn, maar nauwelijks Engels spreken, klamp je een Amerikaanse toerist sneller aan dan in pakweg Parijs. Je voelt een vaag soort verwantschap.
“Are you a tourist too?”
“No, I´m here for business.”
“Let´s go inside. We´ll offer you a sake!”
Wat hij hier deed? Nou, hij - Ronald - handelt in Aziatische kunst en is op reis voor aankopen. Ik bespeurde een accent bij hem en vroeg uit welke staat hij afkomstig is. “Which state? I´m not American. I´m from Holland. Where do you guys come from? Sweden?”
Bulderend van verbazing schakelden we over op Nederlands.
“Wij? Uit Limburg. Wáááát? Jij ook? Wat een toeval! Welke plaats? Nééééhhh, hè? Daar wonen wij ook!”
Nadat hij zijn achternaam had uitgesproken, moest ik naar lucht happen. Laat me dat even uitleggen. Ik werkte op de redactie van een regionale krant. Regelmatig kreeg ik een handgeschreven briefje van ene Ronald. Hij dreef een galerie, gespecialiseerd in Oosterse kunst en als er een nieuwe expositie was verzocht hij me daar een berichtje aan te wijden. Ook een paar dagen voor mijn vertrek naar Japan ontving ik een notitie, eindigend met “Beste Maarten, wederom dank voor je medewerking en ik hoop je snel eens persoonlijk te ontmoeten.”
Onder het mompelen van “…persoonlijke kennismaking met een relatie…” gaf ik later mijn baas het vliegticket als declaratie. Hij trapte er niet in.

© Maarten Brorens
Ouders en kinderen
Ik vind...06-12-2013

Ouders en kinderen

- Met twee vrienden eet ik in een zijzaaltje van een café-restaurant. Er spelen wat kleine kinderen, die joelend tikkertje doen. Er komt vanuit het café - waar zo te horen een feestje aan de gang is - een vrouw op ons af met de vraag of wij even willen opletten dat de kinderen uit de buurt blijven van de keldertrap, waarvan de toegang zich op een paar meter afstand van ons tafeltje bevindt. “Nee mevrouw, wij zitten hier niet om op uw kinderen te letten.” Ze zegt niets, maar haar gezicht laat zien: “Hè verdorie, snappen jullie dan niet dat ik daar zelf geen tijd voor heb.” Ze schuift een grote bloempot voor het gat, kijkt nog even bezorgd naar beneden en loopt kribbig weg. Even later staat een meneer - strak in het pak - met de handen op de rug aandachtig wat schilderijtjes te bekijken die in ons zaaltje aan de muur hangen. Een van de kinderen trekt hem na een paar minuten aan zijn broekspijp en roept uitgelaten: “Hoi papa!” `Papa´ mompelt onverschillig iets onverstaanbaars en slentert met een verveeld gezicht weer het café in.

- Terwijl ik een patatje mèt oppeuzel zit aan een tafeltje naast mij in een cafetaria een jong stel met kind. Het knaapje, dat - heel aandoenlijk - met zijn koppie nauwelijks boven de tafel uitkomt, krijgt tot twee keer toe van zijn vader - bleek gezicht en een nek vol tattoo’s - op barse toon te horen: “Niet knoeien, hè!” Hijzelf is al etende stevig in de weer met zijn smartphone. Ma heeft het ook druk. Zo te horen is ze telefonisch met een vriendin een feestje aan het nabespreken. Hun zoontje heeft zijn maaltje op, schuift van de stoel en loopt nieuwsgierig wat rond. Trekt uiteindelijk papa aan zijn mouw en kraait wat, maar die reageert niet. Kijkt niet eens. Is te druk met duimen op zijn telefoon. Het jongetje draait dan maar speels wat om zijn as, valt tegen een tafelpoot, schrikt en begint te huilen. De vader bast, zonder naar hem te kijken: “Stel je niet zo aan. Niet huilen!” Het kind probeert troost te zoeken bij moeder en wil zijn hoofdje op haar schoot leggen. Maar mams maakt - terwijl ze giechelend verder klept -met haar hand een wegwerpgebaar.

- Op een zonovergoten, druk stadsterras. Zij heeft zo te zien vanmorgen heel wat werk gehad met aankleden en opmaken. Ze slaat een hooggehakt been gracieus over het ander, draagt een modieuze grote zonnebril en kijkt strak voor zich uit. Hij bedekt zijn teveel aan kilo’s met een blauwe blazer en telefoneert. Aan de toon te horen met een zakenrelatie. Bij hen hoort een meisje. Een klein ding met blonde krullen. Ik heb geen verstand van kinderkleding, maar het is zelfs mij wel duidelijk dat de dreumes voor een paar honderd euro om het lijfje heeft. Het kind huppelt wat over het plein vóór het terras, terwijl de man bij de ober een bestelling plaatst zonder hem een blik waardig te gunnen en verder belt. Zij zit nog steeds onbewogen, maar staat even later op, paradeert als een mannequin over het terras en gaat naar binnen. Na terugkomst haalt ze een spiegeltje uit haar tas, inspecteert iets onduidelijks in haar gezicht en gaat daarna over tot het vijlen van rode nagels. Met het meisje wordt geen woord gewisseld. Het komt af en toe even naar het tafeltje om een slokje te drinken. Beiden staan op en wandelen weg, met een tred die verraadt dat ze gezien hopen te worden. Even later rent het meisje achter hen aan: “Papa, mama…” Ze kijken om en hun lichaamstaal zegt: “Och ja, we hadden toch nog iets bij ons!”

Soms word ik erg verdrietig van mijn observaties.

© Maarten Brorens
Rotterdam
Ik vind...27-10-2013

Rotterdam

Mijn bestaan heb ik aan Rotterdam te danken. Nou ja…dat is misschien wat zwaar aangezet, maar ik weet niet hoe ik het anders kan formuleren.
Begin vijftiger jaren lag aan de Lloydkade een passagiersschip klaar voor afvaart: MS Willem Ruys van de Koninklijke Rotterdamsche Lloyd. Onder het personeel Lucie uit Amsterdam, onderwijzeres en bevoegd om de kinderen aan boord zinvol bezig te houden, en Frans uit het Limburgse Valkenburg, horecaman en aangesteld als hofmeester. Halverwege de trip, op weg naar Indonesië zijn ze aan elkaar voorgesteld. Ze werden verliefd. Terug in de Maasstad bleek dit hun laatste gezamenlijke reis in dienst van de Lloyd te zijn. Vanaf nu werkten ze gescheiden. Andere schepen, andere routes. Met veelal emigranten aan boord. Naar Amerika, naar Australië. Liefdesbrieven gingen een paar jaar over en weer. Heel soms lagen beider schepen tegelijkertijd in Rotterdam. Dan werden de kostbare uurtjes samen doorgebracht in café-restaurant Engels bij het Centraal Station.
In 1955 waren ze ´uitgevaren´ en trouwden. Een jaar later werd ik geboren. In Limburg.
Als kind leef je alleen maar in het nu, als jong volwassene kijk je vooruit en decennia later wil je weten waar je vandaan komt. Ga je sporen terugzoeken. Trek je naar bijna vergeten plekken waar je diverse verhuizingen geleden gespeeld en gewoond hebt. “Kijk, achter dat raampje ben jij geboren.” En mijn moeder wijst naar boven. In een oude straat van een stad die ik eigenlijk alleen maar ken van foto´s.
Bij haar op zolder staat, zolang als ik me kan herinneren, een bruinlederen koffer. Daarop een sticker met het logo van de Koninklijke Rotterdamsche Lloyd. Alle brieven zijn daarin bewaard. Ik word nieuwsgierig. Niet naar de inhoud van die brieven, maar naar de kade, die boot. Wat dat laatste betreft zal ik het met albumkiekjes moeten doen. De Willem Ruys werd in 1964 verkocht en kreeg een andere naam. Toen het schip in 1985 werd gekaapt, grapte mijn vader: “Ik heb altijd geweten dat die schuit ongeluk brengt.” Hij lachte naar mijn moeder en kneep haar in de hand. Hij maakte het niet meer mee toen hun ´Ruys´ tijdens een cruise in 1994 verging.
Ma en ik treinden vorig jaar naar Rotterdam. De Lloydkade lag er piekfijn bij en huisvest nu hippe bedrijven. Het gemis van die boot maakten we goed door aan te monsteren op de SS Rotterdam bij Katendrecht. Zelfde sfeer, dito nostalgie.
“Oké mam, strak plan!”, antwoordde ik toen we uren later bij Engels voor de deur stonden en zij voorstelde: “Zullen we hier nog even gaan zitten voordat we terugrijden?”

© Maarten Brorens
Vuurwapens
Ik vind...24-10-2013

Vuurwapens

“In de Amerikaanse staat Washington is een scholier van 11 jaar gearresteerd omdat hij een vuurwapen, messen en 400 kogels mee naar school had genomen.”
Scrollend door de nieuwssites tijdens de ochtendkoffie sloeg het ´wild geraas´ rond de Kwestie-Zwarte Piet me om de oren, maar de klap van dit overzeese berichtje kwam wat harder aan.
Na weer een aantal bloedige incidenten werd recent in de VS gesproken over een aanscherping van de wapenwet. Op TV zag ik een man die bijna huilde van woede. Hoe durven ze het in hun hoofd te halen hem het recht te ontzeggen zich te verdedigen?
Hùh…verdedigen? Tegen wie? Ik ben nu 57 jaar en heb nog nooit een vuurwapen nodig gehad. Wat moet zo´n man dan met een pistool in de la van zijn nachtkastje?
“Ja”, zo probeerde iemand me uit te leggen, “Amerika is natuurlijk wel een heel ander land. Persoonlijk wapenbezit is daar verankerd in de samenleving.”
Dat begrijp ik, maar wordt het niet eens tijd die cowboy-mentaliteit tegen het licht te houden. Als iedereen zomaar een geweer kan kopen, hou je de geweldsspiraal in stand. Laatst las ik een interview met een studiomuzikant die vaak werkte voor een zanger met een opvliegend karakter. “Ik waagde het wel eens om hem tegen te spreken, maar eigenlijk was dat bloedlink, want hij had altijd een pistool bij zich.”
Trots ben ik er niet op, maar ook ik raak heel af en toe buiten zinnen. Zwarte vlek voor de ogen. Dan ontlaad ik me middels vloeken, stampvoeten en keihard met vuisten op tafel slaan. Wat ik op zo´n momenten zou doen als er een mitrailleur binnen handbereik was? Ik moet er niet aan denken.
Ja, ik heb wel eens met scherp geschoten. Op oefening tijdens militaire dienst. Maar toen ik me na afloop - met de geur van kruit nog in mijn neus - realiseerde dat mij geleerd werd mensen om te leggen was het aanvankelijke gevoel van kermisvermaak snel verdwenen.
Tsja, Amerika… Uiterst gewelddadige films worden daar als popcorn-amusement in de markt gezet, maar als een zangeres tijdens een TV-optreden een borst ontbloot, is de hele natie in shock. Druppelsgewijs worden ook wij vergiftigd. Ze zijn niet meer te tellen, de in Nederland te bekijken ‘documentaires’ die geschiet en geknal verheerlijken. Hyperventilerend van opwinding beschrijven volwassen pubers met glanzende ogen de verwoestende kracht van hun machinegeweren. Als slap excuus om het in de huiskamer te verantwoorden roepen ze af en toe lachend: “Don´t try this at home!” Zou dat 11-jarig knaapje die boodschap begrepen hebben?
De National Rifle Association, belangenbehartiger van wapenbezitters, heeft al geopperd om gewapende bewakers bij scholen neer te zetten. Dat is dus wapengeweld bestrijden met nóg meer wapengeweld. Ik heb begrepen dat er ouders zijn die schietles beschouwen als een essentieel onderdeel van de opvoeding van hun kinderen. Zo blijft het WildWest, daar in de VS. Neen, drastisch inperken, dat wapenbezit. Dan voorkom je dat - zoals ik via nieuwsmedia vernam - een peuter van 4 zijn vader per ongeluk en een knaapje van 10 zijn vader met opzet doodschiet. Maar ik lees ook dat de NRA zeer royaal is met het verstrekken van ´donaties´ aan politici...

© Maarten Brorens
Bij Ali in West
Ik vind...10-09-2013

Bij Ali in West

Als ik in Amsterdam een hapje wil eten, dan doe ik dat bij voorkeur ver buiten de grachtengordel. Daarbinnen hangt steeds meer de opgefokte Disney-sfeer van een groot openluchtmuseum, waar alles erop gericht is toeristen te vermaken.
Het was een rustige avond in West, zo tegen achten. Alleen het getingel van een passerende tram doorbrak de lome stilte. Ik zat in zo’n gemoedelijk multiculti-cafetaria, waar je frites met frikandel, maar ook nasi, pizza, döner of shoarma kunt bestellen. Een kleine, magere vrouw van in de zestig met geblondeerd piekhaar en een hondje op haar arm komt binnen en bitst op venijnige toon in plat Mokums: “Hé Ali, doe mij een patatje en twee kroketten. Inpakken. En schiet wel een beetje op, want gisteren heb je me ook al zo lang laten wachten.”
Terwijl zij zonder op of om te kijken in een hoek plaatsneemt veinst Ali schuldbewustheid: “Jawel mevrouw. Neem me niet kwalijk hoor, het komt zó eraan!” Vervolgens draait hij zijn hoofd naar mij en legt uit: “Wat mevrouw zegt moet ik doen, hoor. U kent haar niet, meneer. Maar als ze boos wordt, dan gaat het zó!” Terwijl hij dat uitspreekt beweegt hij een vuist naar zijn gezicht.
`Mevrouw´ laat zich weer horen van achter haar tafeltje: “En vorige keer waren ze ook niet gaar. Je moet daar nu wel op letten, hè!”
Ali weer: “Mevrouw, dan kom zelf maar even controleren of ze zo goed zijn!”
Ze bindt het hondje vast aan een tafelpoot, loopt om de koelvitrine heen naar de vetketel, kijkt een paar seconden kritisch en zegt: “Nou, laat ze nog maar effe d´r in!”
Terwijl ze zich omkeert neemt Ali wraak: “En denk erom, nu wel meteen afrekenen, hè!” Dan weer tegen mij: “Ja meneer, ik moet haar in de gaten houden, hoor. Laatst was ze zonder te betalen naar buiten gewandeld. Toen ben ik nog achter haar aan gegaan.”
Zij kijkt mij aan, schudt haar hoofd en maakt richting Ali een wegwerpgebaar.
De bestelling is klaar. Ali komt er op een drafje aan en overhandigt het tasje.
Terwijl ze naar buiten loopt schalt haar stem door de zaak: “Dank je wel. Dag lieverd van me!”
Ali roept ´mevrouw´na: “Dag schat, tot morgen.”
Hier kan geen geregisseerd theaterdiner tegenop. En bovenal: zoiets maak je alléén in Amsterdam mee.

© Maarten Brorens
Huwelijk
Ik vind...10-09-2013

Huwelijk

Toen ik als leerling-verslaggever regionale journalistiek ging bedrijven, was een ‘gouden paar’ nog nieuws. Zodanig zelfs dat mijn baas me regelmatig mèt fotograaf op pad stuurde voor een verhaal. Daar heb ik veel van geleerd, het interviewen van stellen die 50 jaar getrouwd zijn.
Zo moest ik me eens melden bij een bungalow in een voorname wijk met veel groen. De bruidegom overhandigde me plechtig een volledige CV om vervolgens breedsprakig zijn loopbaan in industrie en bedrijfsleven te illustreren. Zijn vrouw liep ondertussen heen en weer naar de keuken om koffie en thee te verzorgen. Terwijl hij doorpochte kwam zij er voorzichtig even bij zitten, op het puntje van de stoel en handen in de schoot, klaar om op te springen zodra het water zou koken. Nadat hij zelfvoldaan zijn monoloog had afgesloten richtte ik me tot zijn echtgenote om ook háár verhaal te horen, maar hij greep al in voor zij iets had kunnen zeggen: “Mijn vrouw heeft altijd gezorgd voor een rustig en stabiel thuisfront, waardoor ik me volledig heb kunnen richten op mijn maatschappelijke taken.”
Het was wel duidelijk om wie het hier draaide, in deze relatie.
Hoe nu de vrije tijd besteed wordt? Hij weer: “Autorijden is altijd mijn grote liefhebberij geweest en regelmatig gaan we op vakantie, waarbij ik kan genieten van het sportief berijden van bergpassen in de Alpen. Met name het nemen van haarspeldbochten is voor mij een uitlaatklep.”
In gedachten zag ik zijn bruid angstig vanuit het autoraampje naar beneden kijken, verlangend naar het moment waarop ze eindelijk uit zou kunnen stappen, maar absoluut niet in staat om te roepen: “Ik heb geen zin in altijd dat macho gedoe van jou. Het is namelijk óók mijn vakantie, hè!”
Gaandeweg merkte ik dat hij niet de enige in zijn soort was. Een succesvol kaashandelaar omschreef - zijn duim opstekend en naar zijn vrouw knikkend - de zegeningen van het huwelijk aldus: “Ze werkt hard mee, kan goed koken en ook over het huishouden heb ik nooit te klagen gehad.”
Weer een ander corrigeerde zijn eega, die het gewaagd had zich in het gesprek te mengen: “Ach kindje, daar heb jij toch helemaal geen verstand van.”
Het kan echter ook anders. Tijdens het telefoontje om de afspraak te maken piepte een kanarie op de achtergrond. Meteen had ik een beeld van de woonkamer: plafond van houten schroten, eiken zitmeubelen met zware kussens, een koekoeksklok en een Oostenrijks berglandschap als ingelijste legpuzzel aan de muur.
Een beetje verlegen zaten ze samen op de bank; het gebeurt immers niet elke dag dat iemand van de krant op bezoek komt. Al snel had ik beiden losgeweekt en kwam een bloemrijk verhaal over de dorpskermis waar ze elkaar ontmoet hadden. Dat ze verliefd werden en geduldig moesten wachten met trouwen omdat ze te jong waren. Over boswandelingen op zondag en zoenpartijen in het steegje achter de kerk. Hoe ze elkaar gemist hadden toen hij eens een paar maanden voor werk in het buitenland was. De blijdschap om de kinderen en later de kleinkinderen. Over de weken waarin zij in het ziekenhuis lag; het was niet best, maar ze herstelde weer.
Inmiddels zie ik dat ze elkaars handen stevig vasthouden. Hij kijkt naar haar en dan naar mij: “Ja meneer…ik was haar bijna kwijt…” Dan snuit hij zijn neus en vraagt zij op zachte toon of ik soms nog koffie wil.
Acht jaar later stond een overlijdensadvertentie in de krant. Hij was heengegaan, zij volgde hem twee dagen later. De nabestaanden hadden een gezamenlijke uitvaart geregeld.

© Maarten Brorens
Kunst
Ik vind...01-08-2013

Kunst

Een goeie, inmiddels overleden kennis van mij - hij heette Pier - was kunstenaar. Toen ik voor het eerst zijn woonkamer binnenkwam werd ik gegrepen door een onregelmatig, hier en daar geplooid wanddoek met rafelige randen ter grootte van ruim drie bij twee meter. Alle tinten verweerd koper, van licht tot donker, fascinerend in elkaar overlopend met hier en daar een zweempje zwart en groen, hielden me in de ban. Ik vroeg met open mond: “Hoe heb je dat gedaan?” Hij lachte galmend en zei vervolgens: “Dit is landbouwplastic dat ik in een sloot vond. Het had er blijkbaar lang gelegen, want het was op de een of andere manier helemaal geoxideerd.”
Pier had er niets aan hoeven doen. Zijn enige ‘inspanning’ was het opmerken van de schoonheid. Dat was meer dan voldoende.
Dan toch weer de eeuwige vraag: wat is kunst?
Kunst mag van mij choqueren. Op een groepstentoonstelling had een van de deelnemers een houten stemhokje neergezet, compleet met gordijn en rood potlood aan een touwtje. Dat was zijn bijdrage. Daar hou ik wel van, de bezoeker door elkaar rammelen en met vragen laten zitten. Dan kan ik het ook niet laten…een experiment. Dus ik haalde een parapluutje uit mijn jaszak, klapte het open, legde het op de grond, vouwde een papiertje waarop ik schreef ´INSTALLATIE; PARAPLU - MAARTEN BRORENS, NED. 1996´ en plaatste dat ervoor. Ik trok me terug in een hoek en zag bezoekers eerbiedig peinzend er omheen cirkelen. Laat ze er maar wat van vinden. Ik hoorde ze mompelen van ´conceptueel´ en ‘contemporain’. Quasi-intellectueel gelul, dus.
Ik op mijn beurt wist niet wat ik moest denken toen ik in een vooraanstaand museum voor een klein vierkant paneeltje stond, dat op het eerste oog gewoon wit was geverfd. Slordig weliswaar, want hier en daar zag je nog blank hout. Links ernaast hing een A4tje tekst waarin uitgelegd werd wat ik zag of diende te zien. Rechts een bordje waarop de museumdirectie meldde dat dankzij enkele fondsen, instellingen en bedrijven dit werk verworven had kunnen worden. Van het aankoopbedrag zou een kinderrijk gezin heel wat jaren comfortabel kunnen leven.
Op een thema-expositie beleefde ik een soortgelijke ervaring. Alwéér een klein paneel, maar nu rechthoekig en pikzwart geverfd! Ik zag echter alleen een foto van het honderd jaar oude kunstwerk. Het origineel, zo meldde de verklaring, was te kostbaar om overgebracht te worden.
Tsja, als ik vind dat ‘kunst mag choqueren’, dan heb ik dit soort zaken ook te accepteren. Dan mag ik breedsprakige theorieën bestuderen in een zoektocht naar het ‘waarom´.
Waarom weet ik niet, maar Pier dronk. Heel veel. Totdat zijn lijf het welletjes vond en ermee ophield. Een jaar daarna was er een overzichtstentoonstelling van zijn werk. Het op één na laatste schilderij was overwegend zwart, met alleen onderin de rechterhoek een piepklein plekje waar nog wat licht uit tevoorschijn kwam. Het laatste doek dat hij voltooide was volledig zwart. Ik stond er met vochtige ogen en een dikke keel te denken aan een uitspraak van Karel Appel: “Als je naar een goed doek kijkt, dan houd je je bek!”

© Maarten Brorens
Een ander willen zijn
Ik vind...06-07-2013

Een ander willen zijn

Wat is dat toch, die drang iemand anders te willen zijn?
Nou ja, een beetje snap ik het wel. Toen ik jong en erg onzeker was, wilde ik Elvis zijn. Lekker muziek maken en aanbeden worden. Dat leek me tof. Ik kamde mijn haar in een kuif en probeerde zijn mimiek over te nemen. Achteraf maar goed dat ik Elvis niet was. Godallemachtig, wat was die man eenzaam en verdrietig!
Zojuist heb ik de Argentijnse film ‘The Last Elvis’ gezien. (Waarom doen duizenden Elvis-imitators die kitscherig geklede, kortademige en gedrogeerde entertainer na en niet de revolutionaire, opzwepende rocker uit de fifties? Maar dit terzijde.) De hoofdpersoon gaat een stap verder dan naspelen, kruipt als het ware in zijn idool en verliest alle zicht op de realiteit.
Gelukkig ben ik geen Elvis-imitator gebleven.
“Het leven leerde mij dat ik goed ben zoals ik ben, dat ik me niet hoef te verschuilen achter een ander persoon in een panische zoektocht naar genegenheid en liefde.”
Dit vertelde ik aan een goeie vriend. Trots op deze volzin voegde ik eraan toe: “Nou, hoe zei ik dat?”
Hij keek me spottend aan: “Man, wat braak jij een onzin uit. Je doet niet anders dan een ander zijn. Je bent acteur!”
“Úúhh, ja….”
Hij had een punt! Ik wil dus tóch infiltreren in andermans lichaam en geest. Maar…enkel omdat ik dat ontzettend leuk vind en gretig zoveel mogelijk verschillende personages zelf wil doorleven. In een dramafilm - om maar eens wat te noemen - als alcoholist een verkeersongeluk veroorzaken, terwijl ik enkele dagen later voor een instructievideo in de rol van opsporingsambtenaar een dronken weggebruiker bekeur.
Wellicht dat ik juist dáárom mezelf kan zijn. Omdat ik als acteur in mijn eigen ziel de uitersten mag opzoeken, telkens weer iemand ‘anders’ ben.
Och, misschien dat ik alsnog eens Elvis speel. Wie weet?

© Maarten Brorens
Willem-Alexander báált ervan
Ik vind...14-03-2013

Willem-Alexander báált ervan

Altijd al heb ik hem graag gemogen, die Willem-Alexander. `t Is gewoon een ontzettend aardige vent. Ik vond hem zo lekker relaxed, helemaal zichzelf. Als weer iemand `Koninklijke Hoogheid´ tegen hem prevelde, zàg je de kroonprins denken: “Ach man, schei uit met die onzin! Zeg maar gewoon Alex, hoor.”
Als klein jochie riep hij de memorabele woorden “Alle Nederlandse pers opgerot!”, toen tijdens een fotosessie plaats gemaakt moest worden voor de buitenlandse media. In zijn studententijd keilde hij behoorlijk wat bier achterover. Na een zege van het Nederlandse Olympisch dameshockeyteam rende hij met andere supporters in korte broek het veld op een hoste luid zingend mee. Hij proefde hier en daar van wat leuke meiden om uiteindelijk smoorverliefd de vrouw van zijn leven aan de haak te slaan. Kortom, een gezonde Hollandse knaap.
Triest vond ik het, toen ik hem langzaam maar zeker zag verstarren. Zijn lopen werd plechtig schrijden, met een ruggengraat als een bezemsteel. Zijn spreken werd van buiten geleerde en tevoren gescreende teksten declameren. Zijn taal werd afgemeten en vormelijk. Zijn bewegingen en mimiek werden – zo oogt het in ieder geval – geregisseerd. Waar komt het op neer: alle spontaniteit is eruit geramd. `Voorbereiding op het koningschap´ heet dat dan officieel.
Natuurlijk, ik kan er volledig naast zitten en als je het hem op de man af vraagt zal hij het glashard ontkennen, maar ik zie dat onze kroonprins absoluut geen zin heeft in het koningschap. Zijn hele lichaamstaal straalt uit: “Sorry jongens. Ik baal verschrikkelijk, maar ik moet, helaas!” Dapper zet hij weer een glimlach aan en zwaait keurig naar de menigte, waar hij het liefst grappend en joelend tussen in zou staan met een pils in zijn hand. Hij heeft nu eenmaal de vette pech dat hij in dat paleiswiegje neer is gelegd. Diep in zijn hart denkt hij: “Die verdomde poppenkast kan me gestolen worden.”
Wat hij het liefst zou willen is een knus huisje, ergens aan een dijk. Met aan aanlegsteiger voor zijn bootje en een lapje tuin. Gewoon lekker leven met zijn mooie vrouw en drie dotten van kinderen. Op zaterdagavond darten met zijn maten in de kroeg. (“Jááááhhh…..mooie worp Lex!”) Op zondag samen wandelen en daarna naar het pannenkoekenhuis. Misschien kiest hij uiteindelijk tòch voor zijn eigen levensgeluk. Wel graag vóór 30 april. “Zeg mam…ehhh…Max en ik…we hebben het er nog eens over gehad, maar we hebben toch besloten…..”

© Maarten Brorens
We zijn er nog
Ik vind...01-01-2013

We zijn er nog

Wat ik absoluut niet wil, is dat archeologen, afkomstig van andere planeten of sterrenstelsels, eerdaags geconfronteerd worden met mijn vuile onderbroeken en stinkende sokken. Daarom had ik donderdagmiddag 20 december toch maar de was gedaan. Of de wereld de dag erna nu zou vergaan of niet, ik nam het zekere voor het onzekere.
Verder zag ik geen aanleiding om de avond anders te eindigen dan altijd: achterover op de bank, rode wijn, knabbels en TV. Het nieuws meldt dat controleurs op Nederlandse trams ´steekwerende vesten’ onder hun uniform gaan dragen. Ik neem een slok wijn en zap verder. Een praatprogramma toont een foto van een dood kind in een land hier ver vandaan. Voor de fotograaf tilde een bebaarde man een punt van het laken op zodat het hoofdje zichtbaar is. Vanuit de studio wordt verduidelijkt: “Dit meisje is door een familielid omgebracht, wellicht omdat het per ongeluk naar bijvoorbeeld een buurjongetje heeft gekeken.” Ik neem een slok wijn en zap verder. Jongens op een schoolplein vertellen op luchtige toon dat hun klasgenoten die een grensrechter doodschopten moeten worden vrijgelaten. Ik neem een slok wijn en zap verder. In een Amerikaanse wapenwinkel lopen klanten in en uit met pistolen en geweren, die telkens in lyrische bewoordingen worden beschreven. Ik neem een slok wijn en val in slaap.
Dan droom ik over diverse mensen die ik goed gekend heb, maar niet meer op deze aarde leven. Bezweet schrik ik plotseling wakker van luid gekreun en gezucht. Zie je wel, de doden komen me halen! Met één open oog zie ik het TV-scherm, waar een blote vrouw aan het telefoneren is, terwijl ze haar kruis betast. Ik besluit naar bed te gaan en half slapend stommel ik de trap op. De wekker laat ik op zeven uur staan en denk cynisch: “Ik hoop dat ik dan op tijd eruit ben om het spektakel vanaf het begin mee te maken.”
De wijn heeft zijn werk goed gedaan. Ik slaap door de wekker heen in word pas om half negen wakker door een brandweersirene, zo te horen een paar straten verder. Ik gooi het dekbed af en storm naar het venster. Niets bijzonders te zien. Geen rook, geen vuur, geen scheuren in gebouwen, geen gapend gat in de straat.
Einde Maya-kalender of niet, ochtendrituelen zijn bij mij hardnekkig. Ik zet koffie, pak de krant en ga op de WC zitten. Nog vóórdat ik me heb ontlast verstijf ik. Onder mijn badslippers beeft de vloer! Dáár begint het gedonder! Neen, de wereld zal niet in één keer uit elkaar knallen, maar gewoon door middel van aardbevingen zichzelf tot moes stampen. Dát is het scenario, realiseer ik me. Angstig vraag ik me af of ik al degenen die ik liefheb, wel duidelijk en overtuigend heb gezegd dat ik van ze hou. Het trillen wordt heviger, ik hoor de ruit van de voorkamer rammelen. Buiten klinkt dreunend en diep gegrom, dat echter van het ene op het andere moment verstomt. Ik hijs mijn broek op en ren naar het raam. Daar staat, zoals elke vrijdagochtend, een gigantische vrachtauto. De chauffeur springt op de laadklep van zijn trailer en is hier om de naast mij gevestigde supermarkt te bevoorraden.
Na de douche geloof ik het eigenlijk allemaal niet meer zo en herneem de dagelijkse routine. In de agenda staat dat ik mijn telecom-aanbieder vandaag eens goed ervan langs moet geven. Om onduidelijke redenen hadden ze mij drie maanden geleden 1 euro en 68 cent teveel afgeschreven. Tijdens eerdere gesprekken met het callcenter werd mij - tot twee keer toe! – beloofd dat ze het ´met de eerstvolgende factuur verrekenen´. Niet gebeurd! Als ik het nummer intoets – al deze belkosten zullen ze me óók moeten vergoeden! – word ik als vanzelf rázend. Venijnig roep ik: “Ah, goedemorgen. Ik weet niet meer of ik toen met u of een van uw collega´s gesproken heb, maar…”

© Maarten Brorens
Haast!
Ik vind...02-07-2012

Haast!

Een zonnestraal heeft de spleet tussen de gordijnen gevonden, priemt als een laser in mijn gezicht en trekt me bruusk uit een heftige droom. Ik draai mijn bezweet hoofd richting wekker.
Véél te laat! Kut! Waarom ging die niet af?
In gedachten zie ik een kolossale stapel werk op mijn bureau liggen en collega´s die lacherig “Goedemiddag!” roepen als ik excuserend en bezweet naar binnen ren.
Vloekend rol ik uit bed. Zet mijn mobiele telefoon aan en die heeft al drie gemiste oproepen.
Dagelijks koester ik drie ochtendrituelen: Shit-Shave-Shower. In die volgorde. Vandaag dus niet. Zelfs geen koffie. Plakkerig sta ik na twee minuten op straat en mijn knagende maag speelt op. Niet ontbeten. Ik vlieg bij de bakker naar binnen voor wat krentenbolletjes. Die eet ik in de trein wel op. Een bejaarde dame is vóór mij aan de beurt. Zij krijgt straks bezoek, had dus graag wat bonbons en laat zich uitgebreid voorlichten over de samenstellingen en smaken van al die verschillende soorten. “En die daar, is dat met crèmevulling? Geeft u mij daar maar drie van. En deze, zijn die soms erg zoet? Ja? Liever niet dan. Die met walnoten, is dat puur of melk?”
Mijn tenen krullen pijnlijk in de schoenen, ik vraag me ineens af of ik thuis de voordeur wel heb dichtgetrokken (Oh, als ik ergens de schurft aan heb, dan is het jagen!), ik trommel met mijn vingers op de toonbank en denk getergd: “Mens, zeur toch niet zo en bestel gewoon een doosje gesorteerde bonbons!” Ze lijkt qua uiterlijk op mijn oma. Die declameerde dagelijks tegeltjeswijsheden als “Haastige spoed is zelden goed!”
Eindelijk, ze is klaar! Dacht ik…hoopte ik… “Oh ja, en dan nog een paar gebakjes. Die daar rechts, is dat mokka?”
Zeer nadrukkelijk kijk ik, hoorbaar zuchtend, op mijn horloge, maar na een paar seconden storm ik zonder krentenbolletjes de winkel uit. Aan het perron is geen trein te bekennen. Een conducteur dirigeert een Duitstalige reiziger naar een ander spoor met de toevoeging: “Sie müssen aufschiessen.” Op dit moment kan ik er niet om lachen en klamp het talenwonder aan in verband met mijn trein die ik nog nèt dacht te kunnen halen. “Neen meneer, die rijdt alleen op werkdagen.”
Ik werp een blik op mijn krant die ik nog snel uit de brievenbus had gegraaid en zie op de voorpagina in de rechterbovenhoek staan: zaterdag.

© Maarten Brorens
Meeloperij?
Ik vind...02-07-2012

Meeloperij?

Vandaag of morgen tik ik zo’n knaap op zijn schouder en vraag het gewoon: “Hebben ze vorst voorspeld?”
“Hùh, wat bedoelt u?”, klinkt het dan.
“Nou ja, ik puf van de zomerhitte en jij draagt een wollen muts.”
Nu ben ik dan wel een verschrikkelijke pestkop, hoor. Als asymetrische dameskapsels ineens helemaal hip zijn en mijn buurvrouw - net terug van de kapper - verwachtingsvol informeert wat ik er van vind, dan kijk ik strak naar haar hoofd en roep vervolgens gespeeld verontwaardigd: “Nou, ik zou maar gauw terug gaan, want ´t is helemaal scheef geknipt!”
Ja, ik weet het. Populair maak ik me er niet mee. Maar ik kan het niet laten. In de trein gaf ik eens - mijn gezicht op standje ´medelijden´ - zo’n fashion-addict met een jeansbroek vol scheuren, gaten en rafels een euro met de toevoeging: “Alsjeblieft, een bijdrage voor een nieuwe broek.” Aan een hiphopper vroeg ik bezorgd: “Krijg je daar nou geen RSI van, iedere halve minuut met je arm naar achteren gaan om je broek op te hijsen?”
“Meelopers!”, denk ik intussen.
Nog even die wollen muts. Natuurlijk weet ik ook wel dat die uitdrukt: “Ik ben jong èn behoor tot de artistieke klasse.” Maar is dat nou niet ontzettend vermoeiend, dagelijks de dresscode te moeten volgen? Let wel: die muts trek je niet als een elfstedenrijder over je kop. Neen, je drapeert deze zodanig op je achterhoofd dat de punt als een slappe lul naar beneden wijst. En om te verhinderen dat de muts afglijdt, klem je die vast met een gigantische koptelefoon. Dan is het plaatje compleet!
En die eeuwige pet. Afhankelijk van je subcultuur de zonneklep naar voren, naar achteren, in je nek, opzij, omhoog. Furmoejúúúúnt!!!
Hiphoppers, skaters, arti’s, emo’s, hippies, metalheads, skinheads, rockers, etno’s, nerds, punks, gothic’s en alle andere die ik vergeten ben … I love them all. Toch vraag ik me af of ze na het wakker worden wel eens denken: “Pffoe…vandaag eventjes niet…ik trek nu gewoon aan waar ik me lekker in voel.”
Is het de drang je te ´onderscheiden van de rest´ of juist een poging om ‘erbij te horen’?
Wacht eens, was het pakweg 50 jaar geleden dan anders? Alle mannen droegen een wit overhemd met stropdas en grijs colbert. Vrouwen waren gerokt, liepen op pumps en hadden een vlinderbril op de neus. Méér was er niet. Neen, geef me dan toch maar 2012.

© Maarten Brorens
Op een terras in Oud-Zuid
Ik vind...06-06-2012

Op een terras in Oud-Zuid

Ze zitten naast elkaar. Waarschijnlijk al zo’n 30 jaar samen. Hij streelt met zijn duim zachtjes de rug van haar hand en fluistert wat. Samen kijken ze door zonnebrillen recht voor zich uit naar de drukke straat, waar protserige SUV’s en brullende Porsches voorbij glijden. Ik zet in op liefdevolle woordjes en besluit stiekem te luisteren. “…die heeft echt geen hoge top hoor, hooguit 190 … het vorige model vond ik mooier … van dit type hebben ze ook een vierdeurs, maar die is echt afschuwelijk …” Haar mond - zie ik nu - is een strak streepje en wellicht fantaseert ze over Johnny Depp.
Er komt een man aan - pak te strak en broekspijpen te kort, maar dat zal wel mode zijn, evenals die glimmende lange haren in de nek - die halt houdt bij een tafeltje. Daar zit een andere man met een opgeknipte coupe en een kolossaal horloge. Volgens mij kunnen ze voor de prijs van dat klokkie in Centraal-Afrika wel 20 waterputten bouwen. “Hééééh, dag Freek!” schalt het op de quasi-hartelijke wijze waarmee mensen die alleen in elkaars geld geïnteresseerd zijn mekaar begroeten. Daar heb je het al: “Zeg, we moeten eens gaan eten samen.”
Aan een houten tafel zit een groepje dames. Gezichten verborgen achter grote merk-zonnebrillen. Ze babbelen en naar ik verneem gaat het over een andere dame die niet aanwezig is. “… kóm nou zeg, ze heeft naast haar salaris nog 1500 euro alimentatie, dan kun je je kinderen toch wel een béétje kleden. Ik zei laatst nog tegen haar: sorry, dat ik het moet zeggen hoor, maar die van jou lopen over straat als bijstandskinderen … “
Een vrouw, ik vermoed de baas van de zaak, komt aan mijn tafeltje staan, begint na de vraag of ik in Oud-Zuid woon ongevraagd highlights van de menukaart op te sommen en informeert of ik wel eens elders in dit stadsdeel eet. En dát kan ik bevestigen. Ik heb het over een klein exotisch eethuisje met tegels op de vloer en TL-verlichting, dat bestierd wordt door een Surinaamse vrouw met glanzende ogen en een stralende glimlach, die mij telkens met luide, warme stem begroet: “Hallo meneer! Bent u weer in Amsterdam voor uw werk?”
De ´baas´ zegt lauwtjes “Óóhh, die…!” en maakt een wegwerpgebaar. Ik reken mijn koffie af en vertrek. Vermoedelijk hebben ze het nu over “… die ouwe hippie … “.

© Maarten Brorens
ff condooms halen
Ik vind...05-06-2012

ff condooms halen

We doen het sinds kort mèt. Verstoorde hormonale huishouding of zoiets en de dokter vond het beter als ze een poosje zou stoppen met de pil. Vandaar.
Zaterdag was het mijn beurt om boodschappen te doen. “Vergeet niet condooms mee te nemen”, riep ze me na toen ik al bijna op de stoep stond. “Ze zijn op.”
“Oké!”
Waar koop je die? Ik wist niet beter dan dat ze gewoon altijd in de la van het nachtkastje lagen. Wacht eens. Op het toilet van het café, daar hangt een automaat. Onderweg erheen voel ik me ineens als een klein kind dat naar de tandarts moet.
Je kunt natuurlijk niet rechtstreeks naar de WC lopen. Dan eerst maar wat bestellen. “Spaatje voor meneer?”, klinkt het routineus. Ik neem twee slokjes. Zo, dan ga ik nu even plassen. En dan zie ik, keurig in een rechthoek, vier gaten in de muur. Shit! Weer terug informeer ik: “Is de…ehh…automaat verplaatst?”
“Sigaretten? Op de gang. Oh, u bedoelt de condoomautomaat? Die is weggehaald. Werd nauwelijks meer gebruikt.”
Een oudere man kijkt glimlachend vanachter zijn krant op en ik klok snel mijn glas leeg.
Wat nu? Ah, de drogist. Allicht. Ik been er naar binnen en mijn ogen speuren al langs de rekken. Of misschien toch onder de toonbank? Oh jee, daar staat de overbuurvrouw! Ik krijg het ineens warm. “Dag meneer, kan ik u helpen?” Even later draaf ik, nèt iets te luid neuriënd, met een puntzak zoute drop naar buiten.
De supermarkt dan maar. De infobalie biedt alle ruimte voor discretie. Met een gloeiend hoofd buig ik samenzweerderig naar het meisje toe, vrees dat zij gaat denken “Jij ouwe viezerik!” en fluister: “Hebben jullie misschien…” Ik was meen ik niet eens uitgesproken en het lag al voor me. “Moet dat nou, zo´n grote doos?”, dacht ik nog. Ik las iets van ´Elektronisch getest´ en probeerde me er wat bij voor te stellen. Ze veegt de waar over het glaasje en de streepjescode ´pakt niet´. Houdt meteen de doos omhoog en roept tegen een meisje tien meter verderop: “Stephanie, wat kost deze?” Ik had zin om de capuchon over mijn hoofd te trekken en was ervan overtuigd dat nu tientallen ogen snerend naar me priemden: “Zo meneer, feestje vanavond?” Op dat moment duw ik met een nerveuze beweging mijn rijbewijs in de pinautomaat.
“Is het allemaal gelukt?”, informeerde ze thuis opgewekt.
“Ja hoor!”

© Maarten Brorens
50 jaar Stones
Ik vind...17-03-2012

50 jaar Stones

Het zal 1964 of 1965 zijn geweest. In de Avrobode werd een optreden van The Rolling Stones aangekondigd. Veel besproken op straat en school, vanavond op televisie! Er stond een foto bij. Vijf jongens, keurig in colbert, met wit overhemd en stropdas. Maarrrr…met rebellerende lange haren, strakke broeken en puntschoenen. En de gitaren hoog tegen de borst geklemd, want dat was toen mode (het instrument zakte de afgelopen decennia steeds verder naar beneden tot het cool werd om dit ergens tussen je kruis en je knieën te hangen).
Braaf had ik met pa en ma op een Duitse zender een melige operette uitgekeken teneinde ze gunstig te stemmen, want ik wilde ze aansluitend vragen om over te schakelen naar een van de twee Nederlandse netten voor de Stones.
Het feest ging niet door. Het was “nu al veel te laat” en “zet een ander gezicht op” en “wij kijken ook niet naar de Rolling Stones” en - als de valbijl van een guillotine! - “je gaat toch niet vertellen dat je dat mooie muziek vindt…”.
Naar bed, morgen weer naar school en daar werd ik dus enthousiast bijgepraat door klasgenoten die wel op mochten blijven. Ik was nog geen tien jaar en vanaf die dag vastbesloten nooit een autoritaire lul (die classificatie had ik eens ergens gelezen) te worden. Een buurjongen, die een paar jaar ouder was, op de Mulo zat, zijn haar liet groeien en vier akkoorden op de gitaar kende, zou mij les gaan geven en dat gebeurde. Toen ik die vier akkoorden ook beheerste kon hij me niets meer bijbrengen en ik hing de gitaar aan de muur. Langzaam gleed mijn leven af. Ik ging me te buiten aan goede studieresultaten, gezond kamperen met de verkenners, een degelijke opleiding en een baan met toekomst.
Het was in die periode dat de Stones in de Kuip optraden. Ik meen 1982. Het leek me raadzaam om te gaan, want het zou - na ruim 20 jaar! - wel eens hun laatste tour kunnen zijn.
Nog eens tien jaar later had ik de gitaar weer van de muur gehaald. Spelen in een band. Hoofdmoot van het repertoire: Stones! In het repetitiehok zette ik de eerste maten van Honky Tonk Woman in en imiteerde de gekromde houding van Keith Richards. De bassist begon te lachen: “Hij zou qua leeftijd mijn vader kunnen zijn.” En de drummer daar meteen achteraan: “En pap? Morgen nieuw bloed?”
Keith: medisch wonder dat weigerde toe te treden tot de Club van 27 en ondanks zijn gegroefde kop de eeuwige puber blijft. Opa Watts - keelkanker overwonnen - zit grijs en onverstoorbaar met zijn Buster Keaton-gezicht achter de drumkit. Ron Wood maskeert zijn drankprobleem met een gitzwart explosiekapsel. Mick zwiept zijn afgetraind lijf over het podium. Op YouTube vond ik het gemiste TV-optreden van toen terug en het moet gezegd: de opwinding en energie van de Stones vertoont na bijna 50 jaar nog geen sporen van slijtage. Vandaag gaf iemand me een verklaring: “Dat komt omdat ze er nog steeds zoveel lol in hebben!”
Dát zal het zijn! Nu dus uitkijken naar de aangekondigde jubileumtour. De eerste Stones-grap is al opgedoken. Ze hebben een nieuwe begeleidingsband: The Rollators.

© Maarten Brorens
Hamlet met polshorloge
Ik vind...17-03-2012

Hamlet met polshorloge

Geboren ben ik in 1956, dus ik herinner me hoe De Nederlandse Man er anno 1963 uitzag: volledig gladgeschoren, een kaarsrechte scheiding in het haar, opzij of naar achteren gekamd en met glimmende brillantine erin om het model strak te houden. Vooral kort geknipt en vaak de nek nog uitgeschoren. De enigen die een beetje van dat beeld afweken waren de nozems. Die droegen kolossale vetkuiven met een kippenkont. Meer smaken waren er niet.
Toen afgelopen winter Nederland geurde naar erwtensoep en warme chocomel stak de Elfstedenkoorts weer de kop op en werd toepasselijk ‘De Hel van ‘63’ ingepast in het filmprogramma op TV. Kwam mooi uit, want ik had deze kaskraker uit 2009 nog niet gezien. Met de ‘kachel op 4’ ging ik eens lekker onderuit op de bank.
Hoofdrolspeler Chris Zegers kwam in beeld en ik verslikte me in een wokkel. WAT IS DIT? Zijn lange haren en stoppelbaard waarmee we hem in 2012 wekelijks op TV voorbij zien komen! In een film die speelt in 1963?
Dan ben ik meteen eruit. Weg kijkgenot! Dan erger ik me aan zoveel knulligheid en vraag me af wat er mis is gegaan. Hebben de financiers van de productie geëist dat aan het uiterlijk van deze Bekende Kop niets veranderd mag worden om te voorkomen dat de bioscoopbezoekers Chris Zegers er niet meer in herkennen? Is het ijdelheid van Chris of neemt hij zijn rol niet serieus? Had hij soms nog andere contracten lopen waarin staat dat hij zijn haar niet mag knippen? Hebben regisseur en zijn medewerkers dit over het hoofd gezien? Was er in het budget geen ruimte voor controle op historische correctheid of werd het gewoon niet belangrijk gevonden? Heeft niemand van de totale crew en cast er een opmerking over gemaakt, zo van: “Sorry jongens, dat ik even onderbreek, maar in 1963 was er geen enkele Elfstedenrijder die lang haar droeg…”
Terwijl dit allemaal door mijn hoofd spookt rijdt er een Volkswagen uit de jaren ’70 door het beeld en meerdere auto’s uit dat decennium zullen volgen. Tussendoor hoor ik taal die 50 jaar geleden niet bestond, met als dieptepunt het door Chris uitgesproken zinnetje: “Dit gaat niet lukken.” Wat hij zegt is een typisch voorbeeld van Nieuwe Taal, zinsconstructies van de laatste tien jaar van deze eeuw. In 1963 zei je “Dat is onmogelijk.” of gewoon “Dat kan niet.”
Tot diep in de fifties werden nog van die klassieke ‘rooie oortjes-westerns´ gemaakt. Zwart/wit in beeld en verhaal. Met gladgeschoren en perfect gekapte cowboys, voorzien van parelwitte tanden en brandschone kleding. Alsof ze tijdens de struggle for live in het Wilde Westen tijd hadden voor persoonlijke verzorging! En we gelóófden het ook nog allemaal (en zagen tevens niet dat die indianen geschminkte blanke acteurs waren). Maar we zijn nu een halve eeuw verder.
Als een amateurvereniging Shakespeare in klassieke enscenering opvoert, Hamlet zijn handen ten hemel heft en er een polshorloge verschijnt, dan wordt daar vergeeflijk om gegniffeld. Van een professionele miljoenenproductie mag je dergelijke fouten niet verwachten.

© Maarten Brorens
Geen tekst
Ik vind...16-03-2012

Geen tekst

Iedere film- en TV-acteur maakt het wel eens mee: je wordt gevraagd, krijgt vervolgens het script toegestuurd, je bekijkt jouw scènes en dan blijkt dat je geen letter tekst hebt. Een béétje acteur denkt dan niet “Nou, dit is een makkie!”, maar beseft terdege dat juist nu extra voorbereiding en inzet wordt verwacht. Non-verbaal acteren is keihard werken.
Het héle script - en niet alleen je eigen scènes - lezen en proberen te doorgronden. Je verdiepen in jouw rol. Hoe steekt het personage in elkaar? Waardoor wordt het gedreven? De vijf W´s en je fantasie erop loslaten. Gebruik ik Method of puur techniek of een combinatie? Je maakt een complete biografie en doorleeft diverse emoties. Je haalt er desnoods muziek bij of trekt de kleding van je personage regelmatig aan. Ach, ieder pakt het op eigen wijze aan. Om goed voorbereid op de set te verschijnen in de wetenschap dat de camera genadeloos is en ´liegen´ onverbiddelijk registreert.
Iedere film- en TV-acteur maakt het wel eens mee: je bent gecast voor een rol en iemand vraagt of je veel tekst hebt.
“Neen, ik heb helemaal geen tekst.”
“Oh, figuratie dus!”
“Neen, een acteerrol.”
“Ja maar…zonder tekst…je hoeft toch niks te zeggen…”
Sinds kort ga ik vervolgens niet meer bovenstaande uitleg oplepelen, maar verwijs ik graag naar `Anatole`, een korte film van de Limburgse regisseur Elbe Stevens. Er wordt geen enkel woord gesproken. Ook niet door hoofdrolspeler Derek de Lint. Maar je ziet de acteur elke seconde actief aan het werk. Zijn gedachten zijn te lezen. Zeker kort na de zoveelste door hem verrichte executie met guillotine (Anatole is beul van beroep). Het in de mand gerolde hoofd vervult hem met walging en afschuw - het went blijkbaar nooit - maar tevens stelt hij - na een heftige confrontatie met zijn geweten - nuchter vast: “Het is mijn vak!” En bedaart daarmee weer, voor even maar, zijn innerlijk gevecht.
Dan wil ik - hierop voortbordurend - meteen maar even een lans breken voor het aanbrengen van een duidelijke scheiding tussen het werk van figuranten en acteurs. Vrijwel geen enkele productie kan zonder toegewijde, enthousiaste, zorgvuldig gecaste en goed geïnstrueerde figuranten. Maar zij zijn géén acteurs. Op een set maakte ik eens mee dat een regisseur van een dame allerlei handelingen verlangde, waarop zij vroeg: “Hoe moet dat dan?” Duidelijk geïrriteerd werd geantwoord: “Moet ik jou voor gaan doen hoe jij je werk moet doen?”
Misschien wist die regisseur niet met een figurant van doen te hebben, maar op die plek had een ervaren actrice moeten staan. Het was voor de dame in kwestie heel pijnlijk – ik vraag me af of zij ooit nog wil figureren - en de betreffende scène heb ik in het eindproduct niet teruggezien.
Of die andere keer, waarbij ik vooraf aan de opnames kennis maakte met een van mijn medespelers. Een ontzettend aardige en gedreven vent. Qua uiterlijk en type perfect gecast, was mijn eerste indruk. Al babbelend kwam ik er achter dat hij - afgezien van enkele figuratieklussen en één seizoen bij een toneelvereniging - geen ervaring had. Tijdens het draaien werd hij allengs nerveuzer omdat hij niet in staat bleek weer te geven wat gewenst was en de regie-aanwijzingen brachten hem alleen maar meer in verwarring. Resultaat: groeiend ongeduld en ingehouden ergernis bij de crew, veel tijdverlies en een geknakt zelfvertrouwen. Het goedbedoelde ‘compliment’ “Ach, het heeft eventjes geduurd voordat je in de rol kwam, maar je hebt het best wel leuk gedaan.” kon het leed niet echt verzachten. Van de betreffende takes sneuvelde op de snijtafel - behalve vijf onmisbare seconden - alles.
Kort geleden bezocht ik een lezing van regisseur Ben Sombogaart (o.a. De Storm, Bride Flight, De Tweeling en Isabelle). Ook hij betoogde dat je zelfs voor de kleinste rolletjes acteurs moet nemen. Ik citeer: “Producenten moeten op de kosten letten en willen daarom dus wel eens figuranten of edels inzetten op plekken waar eigenlijk acteurs moeten staan. Zo ontstond eens een discussie omdat ze een figurant tekst wilden laten doen. Ik protesteerde, maar ze hielden vol: ´Het zijn toch maar twee regels!´ We hebben van alles geprobeerd, maar het kwam er niet op te staan zoals we het wilden hebben. Uiteindelijk is de hele scène geschrapt.”

© Maarten Brorens
Playboy: The Secret
Ik vind...16-03-2012

Playboy: The Secret

Op het schoolplein had ik wat opgevangen en vroeg thuis aan mijn vader wat een ‘pleeboy’ is. ”Een mannelijke toiletjuffrouw”, gniffelde hij, nauwelijks uit de krant opkijkend.
Maar dit even terzijde, want ik wil het hebben over Hugh Hefner, oprichter van het Playboy-concern en sinds kort - niet onverdienstelijk - acteur in een Nederlandse bierreclame.
Toen mijn hormonen uiteindelijk in de turbo-stand stonden werd ‘Hef’ voor mij een rolmodel. De hele dag kroelen met lekkere meiden, dat leek mij ook wel wat! Erg handig werd ik in het verwijderen van nietjes uit navels en vastprikken van uitklappagina´s aan de binnenzijde van de deur van mijn klerenkast.
Het genattedroomde leven. De kolossale Playboy Mansion, blondjes en brunettes die daar dagelijks halfbloot rondhuppelen, woeste avonturen op de matras. Af en toe eentje ten huwelijk vragen en op tijd weer scheiden, nèt voordat de tieten gaan hangen. Met een paar playmates per ´stretched limo´ naar nachtclubs en dan ook nog - ver na je 80e - voor de TV-camera glimlachen: “It´s a lousy job, but somebody has got to do it!”
Zal ik je eens wat vertellen? Ik geloof er geen zak meer van! Volgens mij is het één grote geënsceneerde show. Die Hefner is gewoon al 55 jaar braaf en zonder uitspattingen met dezelfde vrouw getrouwd, woont ergens op het platteland, heeft kinderen, kleinkinderen en achterkinderen. En die hebben allemaal zwijgplicht. Ze mogen met niemand reppen over ´The Secret´. Toen hij begin vijftiger jaren nog reclametekenaar was en dacht aan een magazine met discreet-erotische afbeeldingen ontwaakte bij zijn vrouw - dominant, karakter van graniet; waarschijnlijk heet ze Jane of zoiets; die kapiteinspet heeft hij van háár geleend - het listig zakeninstinct. Dus Hef thuis een `Yes, my dear!´-type met pantoffels en kruiswoordpuzzel; als uithangbord van zijn eega´s imperium de viriele versierder. Is er weer een media-moment nodig, dan wordt het vaste modellenbureau gebeld en aan de eigenaar/bewoner van het landhuis gevraagd of The Mansion voor een paar uurtjes beschikbaar is. Voordat de camera´s arriveren heeft Captain Jane de overduidelijke ´net-niet´-kusjes al geregisseerd en haar man in het oor gesist: “…and don´t you dare to kiss her! Understood?”
“Yes, my dear.”
Waarschijnlijk had Hugh die bier-commercial willen aangrijpen om nu eindelijk eens een einde te maken aan alle poppenkast. Lurkend aan een flesje willen bekennen dat hij nooit met een ander dan alleen zijn eigen Jane heeft geneukt. Maar die brieste, met ogen als laserstralen: “Don´t you dare!”

© Maarten Brorens