Ik vind...01-01-2013

We zijn er nog

Wat ik absoluut niet wil, is dat archeologen, afkomstig van andere planeten of sterrenstelsels, eerdaags geconfronteerd worden met mijn vuile onderbroeken en stinkende sokken. Daarom had ik donderdagmiddag 20 december toch maar de was gedaan. Of de wereld de dag erna nu zou vergaan of niet, ik nam het zekere voor het onzekere.
Verder zag ik geen aanleiding om de avond anders te eindigen dan altijd: achterover op de bank, rode wijn, knabbels en TV. Het nieuws meldt dat controleurs op Nederlandse trams ´steekwerende vesten’ onder hun uniform gaan dragen. Ik neem een slok wijn en zap verder. Een praatprogramma toont een foto van een dood kind in een land hier ver vandaan. Voor de fotograaf tilde een bebaarde man een punt van het laken op zodat het hoofdje zichtbaar is. Vanuit de studio wordt verduidelijkt: “Dit meisje is door een familielid omgebracht, wellicht omdat het per ongeluk naar bijvoorbeeld een buurjongetje heeft gekeken.” Ik neem een slok wijn en zap verder. Jongens op een schoolplein vertellen op luchtige toon dat hun klasgenoten die een grensrechter doodschopten moeten worden vrijgelaten. Ik neem een slok wijn en zap verder. In een Amerikaanse wapenwinkel lopen klanten in en uit met pistolen en geweren, die telkens in lyrische bewoordingen worden beschreven. Ik neem een slok wijn en val in slaap.
Dan droom ik over diverse mensen die ik goed gekend heb, maar niet meer op deze aarde leven. Bezweet schrik ik plotseling wakker van luid gekreun en gezucht. Zie je wel, de doden komen me halen! Met één open oog zie ik het TV-scherm, waar een blote vrouw aan het telefoneren is, terwijl ze haar kruis betast. Ik besluit naar bed te gaan en half slapend stommel ik de trap op. De wekker laat ik op zeven uur staan en denk cynisch: “Ik hoop dat ik dan op tijd eruit ben om het spektakel vanaf het begin mee te maken.”
De wijn heeft zijn werk goed gedaan. Ik slaap door de wekker heen in word pas om half negen wakker door een brandweersirene, zo te horen een paar straten verder. Ik gooi het dekbed af en storm naar het venster. Niets bijzonders te zien. Geen rook, geen vuur, geen scheuren in gebouwen, geen gapend gat in de straat.
Einde Maya-kalender of niet, ochtendrituelen zijn bij mij hardnekkig. Ik zet koffie, pak de krant en ga op de WC zitten. Nog vóórdat ik me heb ontlast verstijf ik. Onder mijn badslippers beeft de vloer! Dáár begint het gedonder! Neen, de wereld zal niet in één keer uit elkaar knallen, maar gewoon door middel van aardbevingen zichzelf tot moes stampen. Dát is het scenario, realiseer ik me. Angstig vraag ik me af of ik al degenen die ik liefheb, wel duidelijk en overtuigend heb gezegd dat ik van ze hou. Het trillen wordt heviger, ik hoor de ruit van de voorkamer rammelen. Buiten klinkt dreunend en diep gegrom, dat echter van het ene op het andere moment verstomt. Ik hijs mijn broek op en ren naar het raam. Daar staat, zoals elke vrijdagochtend, een gigantische vrachtauto. De chauffeur springt op de laadklep van zijn trailer en is hier om de naast mij gevestigde supermarkt te bevoorraden.
Na de douche geloof ik het eigenlijk allemaal niet meer zo en herneem de dagelijkse routine. In de agenda staat dat ik mijn telecom-aanbieder vandaag eens goed ervan langs moet geven. Om onduidelijke redenen hadden ze mij drie maanden geleden 1 euro en 68 cent teveel afgeschreven. Tijdens eerdere gesprekken met het callcenter werd mij - tot twee keer toe! – beloofd dat ze het ´met de eerstvolgende factuur verrekenen´. Niet gebeurd! Als ik het nummer intoets – al deze belkosten zullen ze me óók moeten vergoeden! – word ik als vanzelf rázend. Venijnig roep ik: “Ah, goedemorgen. Ik weet niet meer of ik toen met u of een van uw collega´s gesproken heb, maar…”

© Maarten Brorens