Ik vind...25-06-2014

Mensen zijn de stad, niet de stenen

Het was grauw, miezerig weer. Een uur of acht in de ochtend, op 1 oktober 1981. Ik stapte via de hoofdingang van het oude Heerlense station naar buiten. Eerste werkdag bij een nieuwe baas in een voor mij nog vrijwel onbekende stad. Het eerste wat ik zag was een verward ronddolende, sterk vervuilde drugsverslaafde, op blote voeten en met een slaapzak over zijn schouders gedrapeerd.
Ik kreeg dat beeld niet van mijn netvlies, toen ik een half uur later handen stond te schudden met nieuwe collega’s.

Ja, ik weet het. Op het Zuid-Limburgse Heerlen - vanaf enige maanden na die dag tot op heden mijn vaste woon- en verblijfplaats - werd en wordt veel gekankerd. Maar ik voelde me er al vrij snel thuis. Jawel! Omdat ik omringd werd met mensen die ondanks de triest stemmende mist die als een muffe deken over de stad hing er wat van probeerden te máken. Van hun eigen leven, dat van hun naasten. En van hun stad. Ze kankerden, maar - op degenen die vertrokken na - bléven ze en déden wat. Mede door mijn werk voor een Heerlense stadskrant kwam ik ze allemaal tegen. De winkeliers, de directeuren, de kunstenaars en muzikanten, de oud-mijnwerkers, de werklozen, de drank- en drugsverslaafden, de hulpverleners, de krakers, de sociaal werkers, de kroeglopers, de marktkooplui, de politici en beleidsmakers, de straatagenten, de ambtenaren en kantoormensen, noem maar op.

Van al die mensen ben ik gaan houden en met hen ook van hun stad. Een stad die een dikke eeuw geleden nog een klein boerendorpje met een paar duizend inwoners was, ooit eens ontstaan uit een Romeinse nederzetting. Net als Maastricht. Maar daar houdt dan ook elke vergelijking op. Heerlen streng de maat nemen aan de hand van Limburgs hoofdstad - waar het zoveel gezelliger, mooier, vrolijker, Bourgondischer, uitbundiger, cultureler of wat dan ook zou zijn - raakt kant noch wal. Maastricht was eeuwen geleden al een stad, terwijl Heerlen pas bij aanvang van de 20e eeuw de groeistuipen kreeg. Er bleek diep onder de grond steenkool te zitten en die moest naar boven. De mijnen kwamen en daarmee allengs ook heel veel werknemers uit binnen- en buitenland, noodzakelijk om het arbeidspotentieel aan te vullen. Heerlen was al multi-culti toen het woord nog niet bestond. En al die mensen moesten naast werken ook wonen, winkelen, eten, vervoerd worden en recreëren. Dus het dorpje moest een stad worden. In rap tempo werd gesloopt, gebouwd, doorgebroken, weer afgebroken en opnieuw gebouwd. Maak in een periode van amper één mensenleven van een dromerig agrarisch plaatsje maar eens een efficiënte en leefbare industriestad die permanent uitdijt qua inwonertal en bedrijvigheid. Daar kan geen enkele planoloog iets zinnigs en toekomstbestendigs van maken. Dus Heerlen kreeg kwalificaties als ‘betonstad’ en ‘sloopstad’ om uiteindelijk een nekslag te krijgen door de sluiting van de mijnen vanaf eind zestiger jaren. Enorme werkeloosheid met alle gevolgen van dien. Geknakt zelfvertrouwen. Toen ik naar Heerlen kwam lag de stad aan de beademing. Ik had vóór 1 oktober 1981 al vaker vernomen dat Heerlen ´niet gezellig´ zou zijn, maar vanaf die dag wist ik dus ook waar de aanduiding ´drugsstad´ vandaan kwam. Op de terugweg naar het station moest ik die avond slalommen tussen bedelende junks en slissende dealers. Heerlen trachtte zich nu te profileren als winkel- en kantorenstad. Die was in ieder geval na sluitingstijd donker en unheimisch.

Maar een stad bestaat uit mensen, niet uit stenen.

Verslaafden en daklozen. Verschillende leerde ik persoonlijk kennen. Het enige wat ze wilden was een ‘normaal’ leven. Afkicken en aan het werk. Maar ze werden doorgaans beheerst door krachten die sterker waren dan zij. Sommigen gaven hun eigen leven en de stad meer kleur door muziek te maken of schilderijen of gedichten.
In de loop van jaren leerde Heerlen langzaam maar zeker om te gaan met het verslavingsprobleem. Met name dealers werden hard aangepakt en er kwam doeltreffende, humane opvang en begeleiding voor verslaafden. De straten zijn weer ‘schoon’ en met camera´s en verscherpt toezicht beveiligd.

Een ‘schone’ stad is niet automatisch een fijne stad. Daar is meer voor nodig. Ik zag hoe steeds meer culturele, sportieve en commerciële evenementen - veelal initiatieven van particulieren en ondernemers - op de vaste jaaragenda van Heerlen kwamen te staan. Hoe met name het gebied rond de kerk zich ontwikkelde tot een levendig uitgaanscentrum. Hoe kleinschalige projecten als bijvoorbeeld grappige mozaïekbanken en door kunstenaars beschilderde afvalbakken het centrum leuker en liever maken.

Heerlen blijft een stad in ontwikkeling en dat impliceert dat er altijd wel gekankerd zal worden. Over het moois dat gesloopt is en over alles wat nog gebouwd wordt. Over de leegstand van winkel- en kantoorpanden. Tot begin dit jaar woedde nog een discussie over de vraag of winkelcentrum ´t Loon wel of niet volledig gesloopt moet worden, terwijl de herbouw (na gedeeltelijke sloop wegens verzakkingen als gevolg van mijnschade) al in volle gang was. Ook over de door een kunstenaar ontwikkelde nieuwe stationsomgeving met de naam Maankwartier. Dat wordt nu gebouwd, maar critici vrezen dat het de leegstand in de stad verder aanwakkert.

Ter illustratie van het feit hoe snel ontwikkelingen in Heerlen zich opvolgen: het markante NS-station waar ik op 1 oktober 1981 arriveerde, is medio tachtiger jaren gesloopt. Het maakte plaats voor een strak, modern gebouw. Dat is afgelopen jaar ook weer tegen de vlakte gegaan om plaats te maken voor het Maankwartier.
Laat nu toevallig in mei van dit jaar even buiten het centrum van de stad tijdens wegwerkzaamheden voor het eerst restanten zijn ontdekt van de Romeinse weg naar Aken, waaraan Heerlen mede haar bestaan heeft te danken.

© Maarten Brorens