Ik vind...12-06-2015

Werkgelegenheid

Tegen de wand links van me stond een twee meter hoge metalen, grijze kast. Daarin ordners, maar ook pennen, plakband, nietjes, typelinten, pakken A4-papier en dergelijke. Al een paar dagen werkte ik daar, maar nu pas viel me op dat de twee kastdeuren bezaaid waren met kleine putjes en venijnige krassen die het blanke metaal zichtbaar maakten.
Mijn chef zat tegenover me en ik vroeg: “Hoe komt die kast zo beschadigd?”
Hij keek me eerst drie seconden zwijgend aan en sprak droogjes: “Dat is van de plof!”
Een korte uitleg, maar ik snapte het. De ramp in 1975 op het terrein van naftakraker NAK 2 waarbij veertien mensen om het leven kwamen.
“Het glas van dit raam schoot naar binnen en de scherven vlogen tegen de kast. Op dat moment pakte ik iets uit de onderste la van mijn bureau. Dat is mijn geluk geweest, anders…”
Hij voltooide de zin niet, produceerde een schor lachje, maakte met zijn wijsvinger een snijdend gebaar langs zijn hals en bracht diezelfde vinger vervolgens naar de kiesschijf van de telefoon om - met een verbeten gezicht - een nummer te draaien. Het was druk vandaag!
Weer keek ik naar de kast, naar mijn bellende baas en rechts van me door het raam naar de plek een paar honderd meter verderop, waar de fatale ontploffing plaatsvond. Toen wendde ik me tot een collega achter me. Die had het gesprekje blijkbaar gevolgd en zat met zijn armen over elkaar. Hij knikte lauwtjes zijn hoofd, zei niets en beantwoordde de ongetwijfeld verbijsterde uitdrukking op mijn gezicht met een blik van ´Ja, daar kijk je van op, hè!´.
Dit was in 1977 en ik had - vers van school - een kantoorbaan bij chemieconcern DSM. Daar trof ik ook werknemers die ´nog onderin hadden gezeten´ en nu bovengronds herplaatst waren. Uit eerste hand kreeg ik verhalen - met soms huiveringwekkende details - over het ruige leven in de diep gelegen mijngangen en de ongevallen, maar ook rampen die dáár plaatsvonden. Bang waren de meesten altijd, maar tóch gingen ze dagelijks dat gat in.
In 1965 kwam minister Joop den Uyl met zijn Mijnsluitingsnota naar het zuiden. De geschokte sfeer thuis, op school en op straat staat me nog goed bij, al wist ik toen niet precies waar het over ging. De ontzetting die tien jaar later, na ´de plof´ door de regio ging kon ik wèl duiden. Ik realiseerde me wat in Zuid-Limburg ´werkgelegenheid´ met zich meebracht: risico´s nemen en trachten te beperken, maar ook leren omgaan met angst.
´De mijnen´ was in 1975 m´n onderwerp voor een schoolscriptie. De docent - voormalig mijnwerker - nam deze met me door. Mompelend ging hij door de pagina´s. Bij het hoofdstuk ´herstructurering´ hoorde ik hem af en toe grommen. Met een venijnig gebaar mepte hij zijn pen neer en riep voor zich uit: “Geen zák is ervan terecht gekomen!” Daarna hernam hij zich, klopte me op de schouder en zei: “Het zit best wel goed in mekaar hoor, alleen dat laatste deel, dat is te rooskleurig geschreven.” Hij praatte me geëmotioneerd bij over door de overheid beloofde vervangende werkgelegenheid die maar nauwelijks kwam.
In de wetenschap dat anno 2015 het ergste leed geleden is, neem ik de scriptie er nog eens bij en lees: “Zuid-Limburg gaat over van een monocultuur naar een meer gedifferentieerde vorm van werkgelegenheid.” De leraar noteerde in de kantlijn: “Maar dan wel zéér langzaam!” Verder schreef ik dat DAF nu in Born personenauto´s bouwt. Eigenlijk had ik die docent (een Alfa Romeo-fan) onder de neus kunnen wrijven: “Meneer, als de werkgelegenheid u zo aan het hart gaat, waarom rijdt u dan geen DAF?”

© Maarten Brorens